4 jisi westelijke delen met hun overwegend kleiige grondstructuur grote zeekraalvelden tot ontwikke ling. Het hoger gelegen, zandige oostelijke deel liet de vegetatie-ontwikkeling zien van verzoetende gronden met o.a. al tientallen flink uit de kluiten gewassen wilgen. Langs de Volkerakoever zette het afkalvingsproces van meet af aan in, zodat na een jaar al enkele meters zijn prijsgegeven. Landschappelijk, maar ook voor vogels, blijkt het fijn vertakte, tot diep de platen in penetrerende krekensysteem bijzonder waardevol. Tijdens weekeindes komen vanaf het Volkerak nogal eens kanovaarders de kreken in peddelen, onrust bren gend onder de in en langs het water aanwezige vo gels. Verder viel de verstoring mee. Alleen brach ten op 3 september drie motorcrossers een enorme deining. Via de ANWB-paal werd toen de politie gewaarschuwd. Indien ooit de Numansdorpse tellers er toe over gaan het resultaat van hun tellingen te publiceren, zal (wederom) blijken hoe rijk en gevarieerd de avifauna uitpakt van van structuur veranderende terreinen waarop de milieu-dynamiek zich sterk manifesteert. Hier slechts een greep. Nazomer 1988 verschenen toch weer mariene steltlopers als Zilverplevieren en Rosse Grutto's op de Helle gatsplaten, de laatsten op 14 augustus zelfs met 90 stuks. Op 23 mei rustten er 60 Rotganzen en ver bleven er 2 Steltkluten. Op 10 september waren er nogal wat Kleine Strandlopers en op die datum had ook weer een Slechtvalk de hoogspan ningsmasten betrokken. Van tijd tot tijd bezoch ten een paar Lepelaars de Hellegatsplaten en hel aantal Wilde Eenden dat langs de Volkerakoever rustte liep op tot 1500 stuks. Broedvogels De Hellegatsplaten werden zomer 1988 door schrijver op broedvogels geïnventariseerd. In de tabel vindt men het resultaat. Hoewel dit geen ver rassingen vertoont met analoge situaties eerder en elders in ons deltagebied, enkele kanttekeningen. De in de noordwesthoek gelegen riethoek bood onderdak aan Rietgors en Kleine Karekiet, terwijl Graspieper en Gele Kwikstaart uitsluitend huisden op het zomer 1988 reeds van een egaal vegetatie- dek voorziene westelijke deel, tegen de dijk aan naar Ooltgensplaat. Met 78 paar viel de Kluut goed in de prijzen. Van dit bestand huisde het me rendeel (40 paar) op de centrale platen tussen de grote, het gebied in leidende kreken. Tot laat in het seizoen kwamen nieuwe paren Kluten opdagen, zodat er tot begin-augustus nog niet vliegvlugge jongen rondscharrelden. Opvallend is voorts het Met 15 paar was de Kleine Plevier in 1988 als broedvogel goed vertegenwoordigd. Foto: G. L. Ouweneel. grote aantal Kleine Plevieren in relatie tot de aan tallen van Strand- en Bontbekplevier. De Visdieven vormen een hoofdstuk apart. Hierin zijn tevens de waarnemingen en opvattingen van A. W. den Hoed verwerkt, die de befaamde vesti ging op het Hellegatsplein al jarenlang volgt en de pulli ringt. Eind-mei telde deze vestiging 59 nes ten. Toen huisden er op de Hellegatsplaten 22 paar. Op 20 juni leek met de Hellegatspleinkolonie niets aan de hand; er waren toen al halfwas-pulli. Wel was er veel druk van Kokmeeuwen. In 1988 huisden er nog nauwelijks paren tussen het op gaand geboomte tegen het talud, zodat vrijwel de gehele kolonie op het kale deel lag en de visdieven geen kokmeeuwvrij deel meer ter beschikking hadden. Een week later was er geen Visdief meer op het Hellegatsplein. De kleine vestiging op de Hellegatsplaten was toen aanzienlijk uitgedijd tot naar schatting een kleine honderd paar, waar ik steeds met een grote boog omheen gegaan ben. Half-augustus waren daar nog niet vliegvlugge jongen, zodat het er alles van weg heeft dat de Vis dieven het Hellegatsplein hebben prijsgegeven om op de platen opnieuw met broeden te starten. Tabel 1: Broedvogels Hellegatsplaten zomer 1988 soort aantal soort aantal Kuifeend 1 Kokmeeuw 40 Bergeend 5 Visdiefje 98 Scholekster 7 Holenduif 1 Kievit 7 Veldleeuwerik 1 Bontbekplevier 8 Graspieper 2 Kleine Plevier 15 Witte Kwikstaart 1 Strandplevier 6 Gele Kwikstaart 2 Tureluur 7 Kleine Karekiet 1 Kluut 78 Rietgors 2 Zilvermeeuw 1 53

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1988 | | pagina 53