Fig. 3. Aandeel per soort in de wintersterfte.
waarschijnlijk zijn er dan ook vogels uit het Delta
gebied vertrokken. De Scholeksters uit de Neder
landse wadden zijn in ieder geval massaal wegge
trokken zoals bleek uit de waarneming van
30-40.000 langstrekkende exemplaren op 14 janua
ri bij Katwijk (31).
Duidelijk is dat niet al deze vogels hebben getracht
in het Deltagebied een voedselplaats te vinden.
Sterfte overige soorten
Het grootste gedeelte van het getelde gebied is niet
over een langere tijdreeks op dode vogels gecon
troleerd. Wel is duidelijk dat de aantallen gevon-
dem steltlopers langs de zuidkust van Schou-
wen-Duiveland uitzonderlijk zijn. Alleen voor het
strand van Schouwen en Neeltje Jans valt een be
hoorlijke vergelijking met voorgaande jaren te
maken. Het eerste wat hier opvalt is dat het aantal
stookolieslachtoffers in de drie winters relatief ge
ring is. In 1986 zijn er van typische olieslachtoffers
als Drieteenmeeuw en Zeekoet wel beduidend
meer vondsten dan in 1985 en 1987, maar vergele
ken met de aantallen van begin jaren tachtig
(10,11) is een duidelijke daling te constateren. Re
denen hiervoor kunnen zijn een vermindering van
de aantallen zeevogels voor de Schouwse kust en
het ontbreken van olierampen zoals we begin 1988
mee moesten maken (12). Voor een overzicht van
stookolieslachtoffers langs de kust van Schouwen
en Neeltje Jans wordt verwezen naar Hart Jach-
mann (1987).
Een groot deel van de langs de kust gevonden vo
gels is geen jaarlijkse wintergast langs Noordzee
kust en Oosterschelde. Soorten als Smient, Wilde
Eend en Meerkoet overwinteren normaal in kreken
en andere binnenwateren en op het stagnante Gre-
velingenmeer. Pas als deze wateren grotendeels
dichtgevroren zijn verplaatsen ze zich naar het
open getijdewater van de Noordzee en Ooster
schelde. De meesten weten zich dan voor een korte
periode nog wel in leven te houden. Voor moeras
vogels als Roerdomp, Waterhoen en Waterral lijkt
dat anders te zijn. Zij gebruiken de kust louter als
„doortreklijn" om zo snel mogelijk beneden de
vorstgrens te geraken, of ze zijn simpelweg aan het
zwerven geraakt omdat het normale overwinte-
ringsgebied geen of te weinig voedsel meer bood?
Deze twee redenen zullen grotendeels ook van toe
passing zijn op de kuststerfte van Torenvalk, dui
ven en zangvogels.
Opvallend is dat de aantallen dode eenden in 1986
beduidend hoger liggen dan de aantallen in 1985
en 1987. Met name bij grondeleenden als Pijl
staart, Slobeend en Krakeend is dit het geval. Re
den hiervoor is waarschijnlijk het feit dat de kou-
deperiode in 1986 later viel dan in 1985 en 1987.
Veel eenden die de winter ten zuiden van de Delta
doorbrachten en eind februari/begin maart naar
de Delta kwamen, werden verrast door de koude
en kwamen alsnog om.
De Bergeend is duidelijk de zwaarst getroffen
soort onder de eendachtigen. Gezien het feit dat
de soort voor zijn voedsel grotendeels afhankelijk
is van de slikgebieden is dit ook wel begrijpelijk.
Waarom in 1985 en 1986 zoveel meer slachtoffers
vielen als 1987 is niet duidelijk.
De aantallen gevonden ganzen en Kleine Zwanen
zijn gering, al maakt de meest mariene soort van
deze groep, de Rotgans, hierop een begrijpelijke
uitzondering. Toch lijkt ook deze soort niet echt
zwaar getroffen te zijn, hetgeen waarschijnlijk een
gevolg is van de opportunistische wijze waarop
van de ene op de andere voedselbron wordt overge
schakeld (1).
Sterfte in binnendijks gebied en Grevelingen
De wintersterfte bleef uiteraard niet beperkt tot
het tot nu toe behandelde gebied. Met name de
binnendijkse gebieden en de Grevelingenkust zijn
nauwelijks onderzocht, terwijl met zekerheid ge
steld kan worden dat ook hier slachtoffers vielen.
In 1985 werden in de Westhoek verschillende dode
Watersnippen gevonden langs wegbermen en
slootjes. In alle winters was de Houtsnip een op
vallende verschijning. De Houtsnippen waren
door de strenge vorst genoodzaakt hun normale
schuwe levenswijze op te geven en werden zowel in
de bekende overwinteringsgebieden als Schelp-
hoek en Boswachterij (26) als in tuinen en wegber
men regelmatig gezien. Helaas werd er ook flink
gejaagd op de sterk verzwakte Houtsnippen (20).
In de drie winters werden bij elkaar minstens enige
59