De landinrichting Ouddorp-West (3) W. Visser Het Zandwallengebied (1) Het zandwallengebied vormt letterlijk en figuurlijk de kern van de landinrichting Ouddorp-West. Door de sterke verweving van natuur, landschap, landbouw, woningbouw en verblijfsrecreatie zal een verant woorde herinrichting van dit bijzondere gebied geen eenvoudige opgave zijn. Onder het zandwallenge bied wordt het hele gebied gelegen tussen de Middel- en Westduinen verstaan (zie Fig. 1), met een totale oppervlakte van ca. 500 hectare. Ontstaansgeschiedenis vanaf de vroege Middeleeuwen Het gebied vormde oorspronkelijk samen met de Oost-, Middel- en Westduinen een vrij smalle kuststrook langs de noord en westkant van het ei land. Vanaf de 3e eeuw na C. is door verwaaiing het zand van die kustduinen als een enige meters dik pakket afgezet op het achterliggende land. On der en in het zandpakket zijn nog de kleilagen te vinden die tijdens de Duinkerken I en II transgres sies (tot ca. 600 na C.) zijn afgezet. Het proces van verwaaiing heeft tot ca. 1350 geduurd. Voor die tijd was er echter al sprake van bewoning van het gebied, getuige de vondsten uit de Merovingische tijd (450-750 na C.) en de vele scherven van Pings- dorf aardewerk (10e-12e eeuw) die er zijn gevon den. In de late Middeleeuwen worden de omstan digheden zoveel gunstiger dat de mens zich definitief in het gebied kan gaan vestigen. Eerst ontstaat de kern Ouddorp op een voormalige oe- verwal in het Oudeland. Vanuit deze kern wordt het gebied stap voor stap ontgonnen en ontstaat het typische wegenpatroon dat eerder in Drente kan worden verwacht dan op de Zuidhollandse ei landen. De Haaygemeten Het gebied tussen De West- en Middelduinen heeft er aanvankelijk ongeveer net als deze binnenduin- gebieden uitgezien, een zwak golvend landschap met een overwegend door grassen gevormde vege tatie. Door de iets hogere ligging en de grotere af stand tot het dorp zijn de Middel- en Westduinen* nog lang als gemeenschappelijk weidegrond in ge bruik gebleven. Intussen ging de mens er toe over de grond in cultuur te brengen. De schrale zand gronden waren in eerste instantie alleen geschikt voor weidegrond en werden „Haemelen" ge noemd. Voor deze naam zijn een aantal verklarin gen te geven: (overigens spreekt men in Zeeland van Hayman- landen en op Voorne van Heveringen). Hayman zou duiden op een verhoogde omrin ging door een kade, dijk of duin. Het werk woord hayen heeft dan de betekenis van ophogen. Een andere verklaring gaat uit van de aanwe zigheid van heide. De namen van „haemeten" als „de Heie", „de grote Hei" en „de kleine Hei" en van de hofstede „heyburgh" duiden hierop, evenals het feit dat er vroeger in het ge bied heide groeide. (Thans nog heel spo radisch). Tenslotte is er nog de mogelijkheid dat het woord is ontstaan uit een samentrekking van de woorden haeghe (haag) en gemeten. Een feit is wel dat de percelen waren omgeven door een verhoging, al of niet met opgaande begroei ing. De verhoging bestond uit een ca. 1 meter hoog zandlichaam met aan weerszijden een grep peltje. De begroeiing bestond uit wilg, eik, duin doorn, braam en meidoorn. De wal diende als ei gendomsscheiding, veekering en mogelijk ook om verstuiving tegen te gaan. De wal werd in het dia lect „schurvelienk" genoemd. De greppeltjes ij,grippen" of zoodgrafontstonden door het steken van de zoden waarmee men de schurveling begon op te bouwen. De Westduinen tot op heden, als reservaat van het Zuidhollands Landschap. 23

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1989 | | pagina 25