Broedvogels Nadat in 1976 een vermoedelijk broedgeval niet met harde feiten kon worden aangetoond, was het in 1977 raak. Arie van den Berg zag op 10 augus tus aan de zuidkant van de Hompelvoet een 9 Middelste Zaagbek met jongen zwemmen. Hij leg de dit voor het Staatsbosbeheer vast in de onder staande nota. Dit waren de eerste met zekerheid vastgestelde broedgevallen van de Middelste Zaagbek in het Deltagebied en het 13e 14e broedgeval (sinds 1900) voor Nederland. Zoals in de lijn der verwachting lag is het niet bij deze twee broedgevallen gebleven. In Fig. 5 wordt het verloop van het aantal broedparen in de Grevelingen en op de Hompelvoet weergegeven. Deze aantallen zijn tot nu toe allemaal gebaseerd op waarnemingen van 9 9+ pulli. Aangezien sommige vrouwtjes de jongen snel verliezen kan het voorkomen dat broedgevallen op deze wijze niet opgemerkt worden. Het aantal vrouwtjes met verdacht gedrag wat op broeden wijst, ligt meestal ook hoger dan het aantal 9 9 dat met jongen ge zien wordt. De opgegeven aantallen zullen dus het minimale aantal broedparen weergeven. Bij een verdere toename - wat gezien de ontwikkeling van het gebied mogelijk is - zou men zich soepeler kunnen opstellen t.a.v. de interpretatie criteria voor een broedgeval (niet persé nest of pulli). Hierdoor zullen de opgegeven aantallen broedvo- gels dichter bij het werkelijke aantal komen te liggen. Buiten de Grevelingen werden in de beschouwde periode 1977-89 slechts enkele broedgevallen van Middelste Zaagbekken bekend. Nestplaats Na de nestvondst uit 1977 werd alleen op 19 juni 1987 nogmaals een nest gevonden. Dit nest (9 ei) bevond zich eveneens in een helmpol op ca. 8 me ter afstand van de waterlijn aan de noordwestoe ver van de Hompelvoet. Op 25 juni was dit nest uitgekomen en zwom daar vlak in de buurt een 9+5 pulli van max. enkele dagen oud. Bij de meeste broedgevallen ligt het nest in het dichte duindoornstruweel, waarin meterslange gangen gemaakt worden. Vrouwtjes die uit zo'n gang komen en aan de oever afleidingsgedrag ver tonen of dichtbij blijven rondzwemmen, werden in de afgelopen jaren regelmatig waargenomen. De afstand van de ingang naar het nest en de oever bedroeg bijna altijd minder als 10 meter (op veel Nota A. v. d. Berg Waarneming twee broedgevallen van de Middelste Zaagbek (Mergus Serrator) in het Grevelingenmeer. Ouddorp, 24 augustus 1977 Voor de afsluiting van hel Brouwershavense Gat was de Mid delste Zaagbek in deze omgeving een regelmatige doortrekker en wintergast met 100 exemplaren geteld op één dag. Door de afsluiting in mei 1971 van het Brouwershavense Gat ont stond het Grevelingenmeer dat voor de Middelste Zaagbek aan trekkelijker is geworden daar nu 1100 exemplaren op één dag zijn geteld. Sinds 1972 worden door het Staatsbosbeheer elke veertien dagen waterwildtellingen en broedvogelinventarisaties verricht die wor den uitgevoerd door de heer L. Zwiers en ondergetekende (zie jaarrapporten Staatsbosbeheer Grevelingenmeer). Door mij werd deze zomer waargenomen dat er enige exemplaren overzomerden met vertoon van baltsgedrag. Op Z.W.-punt van de Hompelvoet zag ik begin seizoen een paar tje dat zich tussen het helm en riet ophield. Om verstoring te vermijden heb ik niet naar het nest gezocht maar heb ik dat doorgegeven aan de heer J. Beijersbergen die voor de Dienst der Domeinen de grote sternkolonie op de Hom pelvoet bewaakt tijdens het broedseizoen. Op 10-8-77 zag ik aan de zuidkant van de Hompelvoet een Mid delste Zaagbek eend met twee pullen van 14 dagen oud. Om dit te kunnen bevestigen heb ik de heren H. Baptist en P. Meinin- ger gevraagd (beiden R.W.S. afd. Milieu te Middelburg) dit sa men te bekijken. De eend met twee pullen hebben we niet meer gezien, wel zagen we een Middelste Zaagbek eend uit het water opvliegen naar een helmpol en verdween, om te zien wat de eend daar zocht zijn we gaan kijken. Toen we erbij kwamen vloog de eend van het nest. Van dit alles zijn door de heer H. Baptist foto's gemaakt als be wijsmateriaal. Het nest lag 45 meter van de oever af nabij de grote sternkolonie. Het nest met eieren is opgestuurd naar het Instituut voor Taxo- nomische Zoölogie te Amsterdam t.a.v. de heer J. Wattel om dit te determineren. Dit is gebeurd nadat het nest was verlaten. Ten tijde van de eerste waarneming bevond zich in het nest een jong en 3 eieren. 52

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1989 | | pagina 22