vonden zich in 1989 op enkele data alarmerende onvolwassen Dwergmeeuwen in de kolonie. Ik ga er van uit dat het hier geen broedgevallen betrof. Evenmin zeker is het broeden van een paartje Dwergsterns dat op 21 mei en 24 juni boven een overigens als broedgebied geschikt terreindeel alarmeerde. Bergeend en Holenduif hadden baat bij de holten die de strekdam biedt. Gele Kwikstaart en Veldleeuwerik namen vooral toe in het verruigende westelijk gelegen terreindeel. De beide paartjes Blauwborstjes huisden in het noordwestelijk gelegen rietareaal. Daar lag ook het nest van de Bruine Kiekendief. Het ging hier om een polygaam mannetje met 2 wijfjes. De nes ten lagen aan weerszijden van de Hellegatsdam; er vlogen 2 respectievelijk 3 jongen uit. Niet-broedvogels Ruim een kwart eeuw terug, vóór eb en vloed werden buitengesloten en bruggen- en dammen- aanleg de driehoek Hollandsch Diep-Volkerak- Haringvliet vormden zoals ze zich vandaag pre senteren, waren de toenmalige Ventjagersplaten ongetwijfeld het rijkste watervogelgebied van de centrale Noordelijke Delta. Ondanks hetgeen alle maal veranderde, zijn de Ventjagersplaten annex Hellegatsplaten dat vandaag nog. Een pluim op de hoed van de verantwoordelijke instanties die via beheers- en verbodsmaatregelen hiertoe bij droegen. Dat zoveel vogels de Hellegatsplaten in 1988-89 bevolkten, heeft stellig ook te maken met de belendend gelegen Ventjagersplaten, waarvan de belangrijke functie voor (water)vogels nog on langs beschreven werd. Uitwisseling tussen Vent jagersplaten en Hellegatsplaten heeft voortdurend plaats, waarbij de vogels twee barrières moeten passeren, de N59 en de hoogspanningsleiding naar Overflakkee. Dat laatste eist veel slachtoffers, zo als ik zomer 1989 kon vaststellen. Op 27 mei 1989 vond ik over kleine afstand o.a. twee Dwergmeeu wen waarvan één vogel nog levend met verminkte vleugel, en een dode op 11 juni 1989 op het Helle gatsplein als pullus geringde Kokmeeuw. Op 6 mei 1989 werden, bijelkaar, 14 dode Rotganzen onder Zowel najaar 1988 als 1989 verbleven er Grauwe Franje- poten op de Hellegatsplaten. Foto: G. L. Ouweneel. de leiding aangetroffen. Voorbereidingen worden getroffen te komen tot een gestructureerd draadslachtofferonderzoek op de Helle gatsplaten. Tot slot van dit hoofdstuk het jaar rond, te be ginnen bij september 1988, toen het manuscript van het verslag over 1988 werd gesloten. De Slechtvalk verscheen op 10 september 1988 op de hoogspanningsmasten. De laatste maal nam ik de soort daar waar op 23 april 1989; op enkele data waren er twee Slechtvalken en op 18 december 1988 mogelijk zelfs drie. In de tweede helft van oktober 1988 verbleven in een van de kreken een dag of tien twee Grauwe Franjepoten. Op 5 no vember 1988 joeg, afgezien van de Slechtvalk, ook een Havik boven de plaat. Uit januari stamt een waarneming van een Zeearend en van 8 tot en met 22 april was er weer een Visarend. Zomer 1989 was kostelijk. Op de Ventja gersplaat ruiden 600 Grauwe Ganzen, een aantal dat sinds 1970 niet meer bereikt was. Vóór en na de ruiperiode pleisterde een belangrijk deel van de concentratie op de Hellegatsplaten. Een klein ge zelschap Kolganzen en Brandganzen overzomer- de, evenals een Kleine Zwaan. De concentratie Bergeenden op de Hellegatsplaten liep op tot 300 stuks op 15 juli; vijf dagen later waren de vogels afgereisd. Op de Ventjagersplaat ruiden zomer 1989 slechts enkele Bergeenden. Op 12 augustus had een Visarend het complex weer betrokken. Op 23 september was de soort nog aanwezig waar bij op enkele tussenliggende data van twee Vis arenden viel te genieten. Een Slechtvalk had al weer op 3 september zijn masten betrokken. Voor degene die uit is op bijzonderheden was een top dag 17 september 1989 toen twee Reuzensterns (ook op de zestiende), een Slechtvalk, een Smelle- ken, een Visarend, een Poelruiter en een Grauwe Franjepoot waar te nemen vielen. Zwartkopmeeuwen waren zomer 1989 regelmatig op en rond de Hellegatsplaten te zien. Foto: G. L. Ouweneel.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1989 | | pagina 19