duin- of zanddijkje. In 1754 ontstonden voor de Zoeten Haard op de overgang van de Grafelijk heidsduinen (latere rijkszeewering) naar het ge bied van de polder Schouwen drie grote inbraken na hevige storm. Deze duinafslag staat niet op zichzelf. Hieraan is een lange 18e eeuwse periode van jaarlijks terugkerend gezwoeg met het dichten van inbraken, herstellen van rijshoofden, poten van helm enz. voorafgegaan. Het nu volgende verslag komt uit Fokker (1908) die een rapport aanhaalt van landmeester De Kan ter (een verre voorganger van de heer Scheele, het tegenwoordige hoofd technische dienst van het waterschap). 1755, Deed de landmeester DE KANTER rapport dat de toestand aan den 1 Januari Verschen Haard zeer verachterd was. De hillen waren bijna geheel weg, zoodat de drie rijshoofden in den vorigen zomer gelegd geheel achter loops geworden waren, zoodat er voor den polder bij hoogen vloed groot gevaar voor inundatie was. Besloten werd de hoofden weder aan de hillen aan te sluiten en schuttingen te zetten en helm te pooten tot aanwinning van zand, en om bericht te doen aan den Rentmeester BeO. Scheld, dat, ofschoon het terrein in quaestie aan de Grafelijkheid be hoort, de zaak geen uitstel kan leiden, en daarom Schouwen het noodige doen zou. Wat later in die maand wordt verslag gedaan van de reparatie en komt de vroegste harde duinvoet- versterking voor de Haard ter sprake. 1755, Werden de gerepareerde en de 5 nieuwe rijshoofden voor den Haard 19 Jan. geïnspecteerd, welke 5 allen gelegd waren voor de derde inbraak op de Grafelijkheidsduinen. Men besloot tot meerdere securiteit nog de hillen met rijs te beslaan en er eenige grenen palen door te slaan en met steen te bezetten (dus een begin van duinglooiing). Het versterkte Noorderstrand met „Steurtop". Foto: John Beijersbergen. 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1990 | | pagina 7