weelvogels lijken sinds midden jaren zeventig sta
biel in aantal te zijn.
Opvallend algemeen in de Verklikkerduinen is
de Braamsluiper. De in 1990 getelde dichtheid van
8 paar per 100 hectare is naar Zeeuwse begrippen
zeer hoog te noemen. Overigens is deze soort
moeilijk te inventariseren, omdat begin mei veel
doortrekkers zingen in het duin en de feitelijke
broedvogels vaak na enkele dagen zingen alweer
verstommen.
Van de zeldzame struweelsoorten is de Sprink
haanzanger met 8-13 paar in 1990 het meest opval
lend. Ook deze soort lijkt een redelijk stabiel
voorkomen te kennen, al kan hij in sommige jaren
plots bijna verdwenen zijn. Zo werd in 1981 geen
enkel territorium geconstateerd.
Elders algemene struweelvogels als Spotvogel en
Tuinfluiter zijn in de Verklikkerduinen opvallend
schaars, hetgeen ook elders in het Zeeuwse duin
het geval is. De meest opvallende struweelsoort in
negatieve zin is de Grauwe Klauwier. Begin jaren
zeventig broedde deze jaarlijks in het gebied. De
laatste jaren gebeurt dat nog slechts onregelmatig.
Het (definitieve?) laatste broedgeval werd vastge-
Figuur 3: Verspreiding van de Nachtegaal in de Verklik
kerduinen in 1990.
steld in 1989 in Terrein De Jonge (pers.med. P. van
Dalsen). Dit was tevens het laatste geconstateerde
broedgeval in Zuidwest-Nederland!
Vogels van opgaand geboomte
Deze groep is duidelijk minder goed vertegen
woordigd als die van de struweelvogels. Toch ko
men in de meeste loofhoutputten wel soorten als
Tjiftjaf, Zanglijster en Koolmees voor. Zelfs
Groene- en Grote Bonte Specht broedden in het
gebied. Een aantal van de tot deze groep gereken
de soorten broedt in de Verklikker ook in de hoge
en dichte delen van het struweel. Voorbeelden
hiervan zijn Ekster en Goudvink. De Ekster, die
vanaf begin jaren zeventig spectaculair in aantal is
toegenomen, lijkt hier nog steeds in aantal vooruit
te gaan. In 1990 werden 23-28 paren geteld, terwijl
in vorige jaren nooit meer dan 15 paar in totaal
werd geteld. De dichtheid van zeven paar per 100
hectare is landelijk gezien (nog) niet hoog te noe
men. Minder omstreden en opvallend is de toena
me van de Goudvink. Deze soort neemt al jaren in
aantal toe in het Nederlandse duingebied. Na
Oranjezon op Walcheren en de Schouwse Bos-
wachterij lijkt het Verklikkergebied met 8-10 paar
in 1990 het belangrijkste broedgebied voor de
soort in Zeeland. Van een „sluipende" toename
lijkt ook sprake te zijn bij de Zwartkop en de
Tjiftjaf. Deze beide soorten zijn de laatste decen
nia duidelijk in aantal toegenomen op Schouwen,
hetgeen vermoedelijk verband houdt met een toe
name van de hoeveelheid geschikt biotoop. Deze
trend is in geheel West-Nederland geconstateerd.
Winterkoning. Het „Duumpje" scharrelt en schettert
overal in het struweel van de Verklikkerduinen. (Foto:
Henk Harmsen.
118