duingebied is de verstuiving daar vrij abrupt
beëindigd en zijn de onderzoeksvalleien deels ver
stoken gebleven van inwaaiend, kalkhoudend
zand. Het verschil in inwaai tussen de parabool
valleien oostelijk en noordelijk van de dennenaan
plant is in dit verband opmerkelijk! Het neergeleg
de kalkrijke zand neemt in de lengterichting van
een vallei naar het oosten in dikte af of ontbreekt
geheel. Dit kalkrijke materiaal is door uitlo-
gingsprocessen in de afgelopen decennia weer op
pervlakkig ontkalkt. In de kleinere valleien is
naast instuiving vanuit de heersende windrichting
sprake van een relatief sterke beïnvloeding door
zijwaartse inspoeling van kalkrijk materiaal vanaf
de hellingen. Het eutrofiërend of dynamiserend
effekt van ophoging van de kalkarme valleibo
dems met kalkrijk materiaal is vooral aan de oost
kant van de grotere paraboolvalleien gering. Hier
door is vestiging van Duindoorn of een sterke
ontwikkeling van Kruipwilg daar uitgebleven.
Kruipwilg vindt juist zijn optimum langs de rand
van de vallei waar de soort profiteert van inwaai en
inspoeling van kalkrijk materiaal in samenhang
met een goede vochtvoorziening.
De uitgroei van het naaldhout op de heersende
windrichting heeft ervoor gezorgd dat de kalkar-
me situatie voor een aantal Zeepevalleien blijvend
is. Dit heeft grote gevolgen gehad voor de planten
groei van deze valleien. De ontwikkeling van de
vegetatie op de kalkloze bodems is met de verder
gaande verdroging in de richting van een open,
uiterst schrale vegetatie gegaan. Andere, meer
noordelijk gelegen valleien die zich niet in de
windschaduw van het bos bevinden, zijn geleide
lijk opgehoogd met kalkhoudend zand en de afge
lopen decennia dichtgegroeid met (duindoorn-)
struweel.
Rond 1976-1978 had de verdroging van het duin
gebied haar diep(s)tepunt bereikt. De gevolgen
van de zeer droge zomer 1976, het naaldhout en de
maximale onttrekking van grondwater door de
waterleiding resulteerden in een situatie waarin de
vegetaties van vochtige duinvalleien feitelijk had
den opgehouden te bestaan.
Verklikkerduinen
Oorspronkelijk waren de duinen langs de
noordkust smal en bevond zich tussen Oude Hoe
ve en de strandafslag van het Watergat een ope
ning in de zeereep waardoor het Palingsdal op het
strand uitmondde. Aan het eind van de 16e eeuw,
ongeveer 150 jaar eerder dan in het zuidwestelijk
duingebied, ontstonden hier sterke verstuivingen
en ging de duinvorming ten koste van de achterlig
gende, in cultuur gebracht binnenduinen (Beek
man, 1989) (zie figuur 1).
Eeuwenlang heeft het Verklikkerduin bestaan
uit onbegroeide, tientallen meters hoge stuifdui-
nen waarin dan weer hier, dan weer daar valleien
uitstoven tot op het niveau van de oudere, oversto-
ven duinpolder. Evenals in de Zeepeduinen leidde
de duinvorming tot een stelsel van al dan niet sa
mengestelde wandelduinen met achterliggende pa
raboolvalleien. Vanwege de veel grotere hoeveelhe
den zand heeft het duin evenwel een totaal andere
dimensie. Het grootste loopduin was wel het Lan
ge Witte Duin met daarachter een vallei van hon
derden meters lang. Tussen 1930 en 1940 begon
hier de grote vastlegging. De witte stuifduinen
raakten nadien begroeid met duindoornstruweel
en in de valleien ontwikkelden zich onder andere
fraaie duinvalleivegetaties. Plaatselijk heeft het
nog wel gestoven tot eind jaren 50 maar van veel
invloed voor het proces van duinvorming was dat
niet meer. Ook de Verklikkerduinen ontsnapten
niet aan een geleidelijke verdroging in de jaren 60
en 70. Waterwinning (in het westelijk gedeelte) en
verlaging van peilen in de aangrenzende duinpol
der zijn de belangrijkste oorzaken. Slechts in het
noordoostelijke deel bleven deze invloeden be
perkt door de grotere afstand èn door de compen
satie die hier optreedt als gevolg van aangroei van
de kust.
Het beheer van de Verklikkerduinen beperkte zich
tot vastlegging. Er is nooit vee ingeschaard zoals
in de Zeepeduinen. Begrazing vond slechts plaats
onder invloed van een wisselende konijnenstand
en door het na 1935 geïntroduceerde reewild.
Evenals in het Zeepe zien we dat hierdoor de ver
drogende valleibodems geleidelijk begroeid raak
ten met het van de hellingen oprukkende
(duindoorn-)struweel, terwijl op plaatsen in de
grotere valleien waar het oude, kalkloze maaiveld
niet werd overdekt met instuivend zand zich een
open, enkele centimeters hoge kruipwilgvegetatie
handhaaft. In de vochtige valleien gaat de succes
sie na het stadium van Kruipwilg verder en wordt
deze vervangen door Bittere wilg Salix purpurea
wat een voorlopig eindstadium lijkt. Het meren
deel aan resterend oppervlak vochtige vallei is
hiermee begroeid. Slechts op enkele kleinere ge
deelten van de grootste vallei in de Verklikker is
door maaien en afvoeren deze ontwikkeling van de
afgelopen 20-25 jaar tegengegaan (zie figuur 2). In
deze valleigedeelten handhaafden zich rond 1976-
1978 de laatste zoete, vochtige, open duinvalleive
getaties op Schouwen.
53