Ontwikkelingskansen voor duinvalleivegetaties Na het verwijderen van de vegetatie door maaien en kappen, alsmede het afplaggen van de hu- muslaag tot het schone zand speelt in een aantal valleien het probleem van verruiging als gevolg van een zeer hoog gehalte aan organische stof niet lan ger een dominante rol. Uit grondwaterkwali teitsmetingen in de periode 1978-1988 blijkt dat ten aanzien van de nutriëntenhuishouding geen wezenlijke veranderingen zijn opgetreden. In deze kalkarme duinvalleien zijn waarschijnlijk bodem parameters als kalkgehalte en pH in samenhang met de grondwaterhuishouding veel meer onder scheidend voor de ontwikkelingskansen van duin valleivegetaties. Van belang hierbij is dat nog vol doende kalk in de bodem of kalkrijke aanvoer door kwel aanwezig is, waardoor het proces van verzuring wordt voorkomen. Uit een 25-tal bodemanalyses in 13 valleien blijkt uit het ver band tussen kalkgehalte en pH dat de bodems op Schouwen tot zeer lage kalkwaarden gebufferd zijn. Met name valleien met een nauwelijks ontwikkelde A,horizont blijken ondanks een percen tage CaCO, 0,1% neutraal van karakter te zijn (pH 6 - 7,1; n 12). Bij percentages tussen 0,09 - 0,2% CaCO, worden waar den gevonden tussen pH 7,6 - 8,5 (n 4) (cf. Rozema et al., 1985). Uit de literatuur (zie voor een overzicht Louman, 1989) was reeds bekend dat de systemen tot zeer lage waarden gebufferd kunnen zijn. Op Schouwen blijkt uit nauwkeurige analyses het omslagpunt zich te bevinden bij 0,05% CaCO, (n 17). De valleien in zowel het Zeepe als de Verklikker- duinen blijken voldoende gebufferd (pH 6-8), on danks het feit dat lage kalkgehalten 0,1%) re gelmatig voorkomen. Daarbij blijkt dat met name de randen van de valleien ten opzichte van de val leibodems aantoonbaar hogere gehaltes kalk be vatten (0,05 - 0,2% CaC03) als gevolg van een rijkere uitgangssituatie van het materiaal en ver minderde humusvorming. Met het oog op de grondwaterhuishouding zijn dit juist de plaatsen waar de meer waardevolle elementen van vochtige duinvalleien zich kunnen vestigen en handhaven. De valleibodems zijn over het algemeen te na:. Het terugdringen van ruigte en struweel langs de rand van de valleien biedt dus perspectief. In de nieuw geplagde/gegraven situaties speelt niet alleen het afvoeren van het organisch rijke materiaal ter voorkoming van verruiging een rol maar bovendien het vervangen van de uitgeloogde bovenste laag door meer kalkhoudend materiaal. Vooral in de drogere valleien (Stofzaadvallei, Ou de Eendenkooi en deels Wulpenvallei) biedt daar om plaggen c.q. verlagen van het maaiveld per spectief. Vergelijkbaar, maar op meer natuurlijke wijze ontstaan, is de situatie bij verstuiving. In de zich ontwikkelende uitblazingsvalleien in het Zee pe vindt uitstuiving plaats tot op het grondwater. Dat grondwater bevindt zich op een lager niveau dan 50 jaar geleden, de tijd waarin de verstuivin gen werden vastgelegd, de recente verstuivingen kunnen daardoor tot op een dieper niveau plaats vinden. Het blijkt dat met het wegblazen van het uitgeloogde zand opnieuw kalkhoudend materiaai (0,1 - 0,3% CaC03) aan de oppervlakte komt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1991 | | pagina 40