telresultaten gebeurt, wie er toegang tot hebben en
bij wat voor beleidsafwegingen ze worden ge
bruikt. Vragen als deze en andere brachten de Vo
gelwacht Utrecht in 1981 er toe zich kritisch tot
SBB te wenden. Tien jaar later en na bijna twintig
jaar georganiseerde vogeltellingen in Zuidwest-
Nederland brengen ze mij er toe mezelf af te vra
gen hoe de Beheerscommissie Krammer-Volkerak
en RWS tot hun diagnose over de Ventjagersplaat
komen.
Zomerhalfjaar
Baseerde de Beheerscommissie Krammer-Volkerak
zich op vergelijkingen tussen de beide vóór 1970
gehouden tellingen en de reeksen tellingen die be
gin zeventiger jaren op gang kwamen? Wanneer
dat zo is zijn daarbij wel kritische kanttekeningen
te plaatsen. Die twee tellingen hadden plaats eind-
augustus 1966 en begin-januari 1967. Nog afge
zien van de te smalle basis, gevormd door slechts
twee tellingen aan één zijde, om tot houtsnijdende
vergelijkingen te komen, is er het gegeven dat de
Ventjagersplaat na 1970 de grootste avifaunisti-
sche betekenis kreeg in de zomer, met het zwaarte
punt in de nazomer. Tenminste wanneer het belang
als ganzenslaapplaats even terzijde blijft. Met de
periodieke wintertellingen van na 1970 werd ieder
seizoen half-september begonnen, tegenwoordig
zelfs half-oktober. Op dat tijdstip is de avifaunisti-
3,500
3,000
2,500
2,000
1,500
1,000
500
0
Figuur uit Broedvogels Deltagebied 1990. Verslag Peter
Meininger voor RtVS-Dienst Getijdewateren.
Detail kaart B. Uit rapport: Vogelbewegingen en
Vogelconcentraties in Zeeland.
sche piek het hoogtepunt ruim gepasseerd. En in
derdaad, indien men in het winterhalfjaar overdag
vanaf de Hellegatsdam op de Ventjagersplaat
kijkt, of er langs vaart, zal de teller niet direct paf
staan van de aantallen vogels. Mocht hij de moeite
doen om bij het ochtendkrieken of rond zonson
dergang vanaf strategische plekken rond de plaat
de ganzenbewegingen te volgen, dan zal hij wel
onder de indruk raken van de betekenis als gan
zenslaapplaats.
In de onlangs verschenen, schitterend verzorgde
RWS-publicatie „Vogelconcentraties en vogelbe
wegingen in Zeeland" komt ook een tekort aan in
zicht van de situatie 's zomers naar voren. Welis
waar suggereert de titel een beperking tot Zeeland,
maar het studiegebied overschrijdt de provincie
grenzen en omvat ondermeer de Ventjagersplaat,
althans ten dele. De inleiding vermeldt dat de da
gelijkse uitwisselingen vanuit Zeeland met inbe
grip van Grevelingen, het Krammer-Volkerak en
het Makiezaat met o.a. het Haringvliet ook in de
beschouwing zijn betrokken. Indien we dan, voor
zien van die wetenschap, de bij de studie behoren
de kaarten doornemen zien we dat de functie van
de Ventjagersplaat voor Aalscholver en Knobbel
zwaan staat aangegeven, zij het dat de laatste qua
aantal tekort gedaan wordt. Bij de ganzenbewegin
gen (kaart B) ontbreekt de noordoost gerichte
voedseltrekroute naar het Oude Land van Strijen.
Op zich past dat in de eerder gemelde opzet van de
studie. Maar waarom dan wel aangegeven de gan-
zenroute naar de gebieden rond Willemstad. Bij
de ganzenpresentatie zijn trouwens voor het Ha
ringvliet nog wel meer kanttekeningen te plaatsen.
Kaart C behandelt de eenden. Hier zijn de omis
sies wel heel pijnlijk. Alleen voor de Hellegatspla
ten vermeldt men soorten en aantallen, waarbij de
Wintertaling met klasse G (1000-5000 stuks) te
ruim is bedeeld. Maar de Ventjagersplaat blijft
blanco, zodat de zeer grote concentraties grondel-
79 80 81 82 83 8* 85 86 87 88 89 90
I Oosterschelde Krammer-Volkerak
Zoommeer
I Marklezaat
77