eenden en duikeenden die het complex in de nazo
mer bevolken onvermeld blijven. Kaart D neemt
de van de getijden afhankelijke steltlopers door.
Voor het Haringvliet is dat verleden tijd wat niet
wegneemt dat de functie voor steltlopers ook al
weer in de nazomer indrukwekkend is. Hetzelfde
geldt voor meeuwen en sterns, ook die komen niet
aan bod.
Ik ontveins mij niet dat met deze kritiek mij het
verwijt van klein boekhoudersgedoe ten deel zal
vallen. Maar er staat wel wat op het spel. De studie
opent met een Samenvatting waarin te lezen valt
dat de directe aanleiding van het werkstuk ge
vormd wordt door de grote belangstelling voor het
plaatsen van windturbines langs de grote wateren
en ook „kan het rapport worden gebruikt bij be
sluitvorming over andere ruimtelijke ontwikkelin
gen die invloed hebben op de vogels en hun leefge
bied". Jammer dus dat de vogels van de
Ventjagersplaat deels wel, maar voor het meren
deel niet aan bod komen. Met doelstellingen zoals
hierboven aangehaald neem je van een terrein alles
mee, of je laat het geheel buiten het onderzoek.
Want nogmaals, wie zijn er allemaal niet met zo'n
rapport in de weer...
1% norm
De eerste jaren na de sluiting van het Haring
vliet kreeg ik gelegenheid regelmatig tellingen uit
te voeren, ook op de centrale plaat, die vanaf de
vaste wal niet eenvoudig is te overzien. Op grond
van de resultaten kon toen worden aangetoond dat
in de periode 1971-1975 twaalf vogelsoorten die op
de Ventjagersplaat als doortrekker/wintergast ver
bleven, in aantal de door het IWRB gehanteerde
1%-norm overschreden. Dat waren zes soorten
eenden, vier soorten ganzen en twee steltlopers,
namelijk Kluut en Kemphaan.
Nadien eisten andere ontwikkelingen in het Noor
delijk Deltagebied aandacht op en ook werd het
uitvoeren van vogeltellingen, met name op de cen
trale plaat, er niet eenvoudiger op. De mogelijk
heid van gebruik van een schip viel weg en de
boomgroei op de begrenzende strekdammen en
langs de Hellegatsdam zette door, waardoor het
uitzicht op de plaat afnam.
Het IWRB verfijnde in 1980 voor een aantal vo
gelsoorten de 1%-maatstaf. Om deze reden en ook
omdat er kennelijk een tendens is het avifau-
nistisch belang van de Ventjagersplaat te bagatelli
seren, zal het nodig zijn voor de Ventjagersplaat
een telprogramma op te zetten dat over een reeks
van jaren loopt, van juni tot en met september het
tijdvak dat de plaat zijn belangrijkste functie be
zit. De uitvoerders van zo'n telprogramma kunnen
dan ook aandacht besteden aan de betekenis van
de Ventjager voor ruiende watervogels, voor
pleisterende Lepelaars (in 1990 wekenlang aanwe
zig tot maximaal 80 vogels op 1-9) en voor sterns.
Een bijgevoegd overzichtje geeft vastgestelde
maxima van enkele kenmerkende Ventjagersoor
ten in de nazomer, over het tijdvak 1986-1990.
Omdat, ook bij gebruik van een telescoop, vanaf
de Hellegatsdam van in ruikleed verkerende eend-
achtigen evenals van de bruingetinte steltlopers de
soort moeilijk vast te stellen valt, is het overzichtje
geenszins volledig.
Aangezien het 's lands overheid is die stelt dat
het met het belang van de Ventjagersplaat afloopt,
mag men verwachten dat aan deze stelling con
creet cijfermateriaal ten grondslag ligt. Of dat zo
is valt te betwijfelen. In ieder geval is ons die stu
die nog niet geopenbaard. Wanneer dat er wel is
In de nazomer vormt de Ventjagersplaat een belangrijk concentratiepunt voor o.a. Kluten. Foto: G. L. Ouweneel.
78