den moeten worden genomen. Toch worden de vogels geteld, zowel met schepen als met vliegtuigen. Random bemonsteren, een statistische randvoorwaarde voor dichtheidsbepalingen, zou een du re en tijdrovende bezigheid worden. In plaats daarvan worden vogels geteld met een lijntransect-methode. Het schip of vliegtuig legt een bepaalde route af en vogels worden in een of twee stroken water daarlangs geteld. Het 'monster' is vaak ongeveer 1 km2 groot, maar niet vierkant. Bij een strookbreedte van 300 meter is het monster meer dan 3 km lang, bij 150 meter 7 kilometer lang. Tellen met een vliegtuig heeft een aantal voordelen ten opzichte van tellen vanaf schepen. Het snelheidsverschil tussen de vogels en het vliegtuig is groot zodat gemaks halve het monster als op één moment genomen kan wor den beschouwd. In tegenstelling tot schepen beïnvloeden vliegtuigen de verspreiding van typische scheepsvolgers zoals Noordse Stormvogels en Drieteenmeeuwen niet, zodat de waargenomen dichtheden meer met de werke lijkheid overeenstemmen. Een vliegtuig is snel en per uur even duur als een zeegaand schip. Doordat de geïn vesteerde tijd per telling relatief gering is, is het eenvou diger om dagen met mooi weer te benutten. Een nadeel is echter dat sommige vogelsoorten niet of moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn en voor het waarnemen van details is door de snelheid geen tijd. Met een schip is het bemonsteren veel moeilijker. Figuur 1. Gebruikte gebiedsindeling van de Noordzee en de vliegroutes. Zwemmende vogels die zich niet door het schip laten benvloeden worden 'gewoon' per km2 geteld, voor vlie gende vogels worden regelmatig subsamples genomen voor het schip uit. Een probleem blijven echter de door het schip aangetrokken vogels; deze kunnen niet be trouwbaar worden geteld. Vanaf het schip kunnen wel details worden onderscheiden en kunnen ook water- of bodemmonsters worden genomen voor ecologisch on derzoek. Een schip is echter traag. Op winterdagen is het vaak niet mogelijk op één dag aan een minimaal vereiste monsteroppervlakte te komen. Schepen zijn duur. Een zeegaand schip vergt een bemanning van minimaal 7 per sonen. De planning ligt meestal vast, dus slecht weer be tekent verlies aan vaartijd. Door Rijkswaterstaat is daarom gekozen voor het vliegtuig (cheap and quick, but dirty). Regelmatig wordt in drie vliegdagen het gehele NCP doorkruist. Vanaf een hoogte van 120-150 meter tellen twee waarnemers alle vo gels in een strook water van 150 meter breedte aan weers zijden van het vliegtuig. Van elk 'monster' worden het tijdstip en de duur genoteerd en de soorten en aantallen vogels. Het vliegtuig vliegt volgens rechte lijnen, on geacht zandbanken, stromingen, (visser schepen of platforms. Zo wordt dus zo goed mogelijk el ke beïnvloeding meegenomen. Na een telling wordt van elk monster de positie en de oppervlakte bepaald en samen met de vogelgegevens in een databank opgeslagen. Na diverse controles kunnen verspreidingskaarten worden getekend en kunnen per ge bied dichtheden, aantalschattingen en voedselconsump- tie worden berekend. Het berekenen van aantallen gaat niet rechtstreeks door extrapolatie van de monsters. Eerst worden gra diënten berekend, bijvoorbeeld een hoog voorkomen langs de kust dat minder wordt naar open zee. Pas daar na wordt voor een gebied een aantal berekend. De me thode is er op gericht om de aantallen van algemene, wijd verspreid voorkomende vogels te bepalen. Voor een totaal van enkele tientallen tot honderden vogels en voor vogels met een sterk geclusterd voorkomen is de metho de niet nauwkeurig genoeg. De aantallen worden vergeleken met een winter- populatiegrootte die is geschat aan de hand van de aan tallen broedparen rond de Noordzee. Resultaten Over de periode 1985 - 1991 zijn 40 tellingen sa mengevoegd, zijn de gradiënten bepaald en de aantallen berekend voor december-januari. Voor 15 soorten zijn de resultaten samengevat in tabel 1. In de tabel zijn de soorten globaal gesorteerd op habitat. Zeevogels die voornamelijk op open zee voorkomen staan bovenaan, soorten met een meer kustgebonden verspreiding onderaan in de tabel. Van de eerste groep ziet men vaak niets van af het land. Alleen bij storm of olieverontreini ging blijkt de aanwezigheid van deze vogels op zee. 43

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1992 | | pagina 21