(tot meer dan 50%). Daarnaast waren de zeester
Asterias rubenszeepokken, kokerbouwende
Gammariden, en de Noordzeekrab Cancer pagu-
rus zeer vaak aanwezig. Iets minder vaak, en met
iets minder grote bedekking werden de volgende
soorten aangetroffen: Broodspons Halichondria
panicea, Spookkreeftjes Caprellidae, het Golfbre
keranemoontje Diadumene cincta, de Ruwe Zee-
rasp Hydractinea echinata, en Tubu/aria spp.
Mosselen werden slechts weinig aangetroffen - dit
in tegenstelling tot de poten van het offshore plat
form Meetpost Noordwijk. Dit laatste heeft ver
moedelijk vooral te maken met het nogal specifie
ke vestigingsgedrag van mossellarven, die
bovendien vooral in de bovenste waterlagen voor
komen.
Onder de vastzittende soorten konden 9 soor-
tengroepen of "associaties"worden onderschei
den, elk genoemd naar de dominerende soort:
Metridium senile (Zeeanjelier)-groep
Halichondria panicea (Broodspons)-groep
Hydractinea spp. (Zeerasp)-groep
Aurelia aurita (Oorkwal)-groep
Campanularidae/Tubularia larynx
(hydroidpoliepen)-groep
Mytilus edulis (Gewone Mossel)-groep
Gammaridae (kokerbouwende Gammariden)
-groep
Psammechinus miliaris (Gewone Zeeappel)
-groep
Ascidiella aspersa (Ruwe Zakpijp)-groep
Later werden daar nog enkele groepen bij ge
vonden toen verder weg gelegen wrakken bezocht
werden en op wrak M met het voortschrijden van
de successie.
Er is een aantal TWINSPAN-analyses uitge
voerd met verschillende randvoorwaarden, of
slechts op een gedeelte van het materiaal. Hier wil
ik alleen kort ingaan op het globale resultaat van
de totaal-analyse.
Daaruit bleek in de eerste plaats, dat wat soor
tensamenstelling betreft de Meetpost Noordwijk
geheel apart staat van de wrakken. Voorts werd
een onderscheid gevonden tussen de kustnabije
wrakken en de verder weg gelegen objecten. Deze
laatste groep bestond uit de wrakken K, M, M', U
en Z. Daarbij onderscheidde Z zich nog weer
apart, door een groot aantal soorten die alleen
daar voorkwamen. De kustnabije groep viel in
twee groepen uiteen: de noordelijke wrakken P, N,
X en Y; en de zuidelijke: V en W. De oorzaak voor
dit laatste onderscheid kan waarschijnlijk gevon
den worden in het temperatuurverschil, waarop
sommige soorten op tamelijk gevoelige wijze rea
geren.
Temporele variatie
De waarnemingsperiode is nog te kort om uit
spraken te doen over trends in de begroeiing van
scheepswrakken. Toch zijn er een aantal opvallen
de veranderingen waargenomen. Dat is het gevolg
van het feit, dat met name de winters van 1985 tot
en met 1987 behoorlijk streng en die van 1988 tot
en met 1990 juist bijzonder zacht waren. Voorbeel
den van soorten die geen lage wintertemperaturen
kunnen verdragen en vermoedelijk daarom pas in
de tweede periode werden aangetroffen zijn: de
anemoon Sagartia elegans, het kreeftje Galathea
squamifera en de zakpijpen Diplosoma listeria-
num en Aplidium glabrum. Wel heel sterk was de
toename van de Fuwelen Zwemkrab Liocarcinus