de genoemde biomassa-range niet ver bezijden de werkelijkheid ligt. Alhoewel over produktiegetal- len nog hoegenaamd niets bekend is, lijkt het dui delijk, dat voedselbalansen zonder de wrakkenpo- pulaties een essentieel onderdeel missen. Er is in de literatuur al veel gezegd over het concentratie-effect van wrakken: ze zouden welis waar een hoge biomassa bezitten, maar de omge ving zou daardoor een lagere biomassa krijgen. Voor vissen is een dergelijk effect zeer moeilijk aan te tonen, dat zou dan ook één van de opgaven voor de komende jaren kunnen zijn. Wat de ben- thische fauna betreft is het een kwestie van be schikbaarheid van voedsel - met name voor de fil- terfeeders. Er zijn voldoende aanwijzingen, dat van de hoeveelheid plankton die geproduceerd wordt een belangrijk gedeelte niet wordt opgege ten maar naar de bodem zinkt, wat daar door bak- teriën wordt afgebroken. Dat betekent dat er in het systeem nog steeds een reserve aanwezig is, zodat er weinig aanleiding is om te denken dat de wrak- kenbewoners het voor de andere benthische dieren onmogelijk maken om te leven. Er zijn weliswaar kleine verschillen gevonden in de populaties vlak rond een wrak en een eind er vanaf. Doch die kun nen toegeschreven worden aan twee effecten: ten eerste het effect van een groot voorwerp op de morfologie van de zeebodem en de samenstelling van het sediment; en ten tweede het feit, dat mo biele dieren op de wrakken ook wel fourageren in een smalle strook (ooit is 1 a 1,5 meter gemeten) rond het wrak, zodat daar een iets lagere hoeveel heid benthos werd aangetroffen dan verder van het wrak af. Er blijft nog veel te onderzoeken voor we alles van de wrakkenpopulaties afweten. Dat zal hope lijk in de komende jaren kunnen gebeuren, wan neer een aantal wrakken als vaste meetpunten in het biomonitoringsprogramma van de Rijkswater staat opgenomen wordt. Literatuur. BAPTIST, H., 1991. Vraagtekens rond het Noordzeeleven. De Noordzee; een subtropisch zwemparadijs. De Zoutkrant (Dienst Getijdewateren), 5 (4); 2. DEN HARTOG, C., 1959. The epilithic algal communities oc curring along the coast of the Netherlands. Wentia 1: 1-241. GROENEWOLD, A. Y. VAN SCHEPPINGEN, 1988. De ruimtelijke verspreiding van het benthos in de zuidelijke Noord zee. MILZON-benthos-rapport nr. 2. GROENEWOLD, A. Y. VAN SCHEPPINGEN, 1989. De ruimtelijke verspreiding van het benthos in de zuidelijke Noord zee, voorjaar 1988. MILZON-benthos rapport 89-05. HILL, 1979. TWINSPAN - a Fortran program for arranging multivariate data in an ordered two-way table by classification of the individuals and attributes. Ithaca, N.Y.: Cornell University. LAEVASTU, T., 1963. Surface water types of the North Sea and their characteristics. Serial Atlas of the marine environment, fo lio 4. Am. Geogr. Soc.: 1-3 I 2 plates. LEEWIS, R.J. H.W. WAARDENBURG, 1990. Flora and fauna of the sublittoral hard substrata in the Oosterschelde (The Netherlands) - interactions with the North Sea and the influence of a storm surge barrier. Hydrobiologia 195; 189-200. RALPH, R. K.S.GOODMAN, 1981. Marine growth on North Sea oil platforms. Progr. Underw. Sci., 6: 51-56. VAN MOORSEL, G.W.N.M, H.W. WAARDENBURG J. VAN DER HORST, 1991. Het leven op en rond scheepswrakken en andere harde substraten in de Noordzee (1986 tot en met 1990) - een synthese. Rapport Bureau Waardenburg, Culemborg: 1-49 Botervis. Foto: Rob Leewis/T.P.S. 54

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1992 | | pagina 32