de boot wegvliegende of duikende vogels gemist. Bij
slecht zicht kan op een transektbreedte van 200 of even
tueel 100 m worden overgeschakeld. Herhaaldelijk wor
den de tijd (om de 10 minuten) en de positie van de boot
(NB, WL of OL, af te lezen in de stuurhut) genoteerd.
Zo komt men tot een goede dichtheidsbepaling voor een
bepaald gebied. Daar de trefkans van een vliegende vo
gel veel groter is dan van een zwemmende zou men deze
wanneer de vogel zich in het transekt bevindt voor de
dichtheidsbepaling overschatten. Daarom wordt alleen
op bepaalde momenten gekeken of zich vliegende vogels
in het transekt bevinden. Bij een vaarsnelheid van 15
knopen (1 knoop 1 zeemijl per uur 1,853 km per
uur), wat een gebruikelijke snelheid is, wordt precies om
de minuut gekeken. Daar men vaak niet zoveel vliegende
vogels in het transekt ziet gaat het in de praktijk meestal
zo dat wanneer men een vliegende vogel in het transekt
ziet, kijkt of deze zich nog binnen het transekt bevindt
als de secondenwijzer op de 12 staat.
Wanneer in een bepaald gebied geteld is dan wordt
voor het hele gebied de dichtheid op grond van het telre
sultaat vastgesteld. In dit geval is de Noordzee daarvoor
van te voren opgedeeld in blokken van 6' (NB) bij 10'
(WL of OL) ca. 115 km2 en zijn de vogels hierin in
aantal per km2 uitgedrukt.
Alle overige buiten het transekt waargenomen vogels
en zoogdieren die goed herkenbaar zijn worden overi
gens ook zoveel mogelijk genoteerd, maar deze gelden
dus niet voor de dichtheidsbepaling. Er worden verder
allerlei codes gehanteerd bij het opschrijven zoals met
betrekking tot de leeftijd van de vogel, het foerageren
van de vogel, de afstand van de vogel tot de boot, het
meevliegen met de boot, de aanwezigheid van schepen en
platforms in de buurt, vogels op drijfhout etc. Verder
wordt hier uiteraard niet zo in details op de telmethode
ingegaan.
Over zeevogels en fronten
Talloze tochten op de Noordzee worden geken
merkt door urenlange perioden waarin nauwelijks
een vogel gezien wordt. Vlak langs de kust zijn
vaak veel meer vogels waarneembaar. Wat dat be
treft was deze tocht naar de visrijke gronden voor
de Engelse oostkust, waarvan hier een impressie
wordt gegeven, heel anders. Behalve dat bepaalde
gebieden gekenmerkt worden door erg hoge aan
tallen van een of enkele soorten b.v. Zeekoet en
Noordse Stormvogel zag je in de overige delen bij
na altijd wel wat vliegen of zwemmen zoals een
alkachtige, een Jan van Gent, een Noordse Storm
vogel, Drieteenmeeuw, Jager of kleine Mantel
meeuw. Wanneer er ergens veel Zeekoeten zaten
dan was het noteren van de vogels nauwelijks bij
te houden. Het ging daarbij niet om grote kom-
pakte groepen, maar steeds om zwemmende
groepjes van dikwijls niet meer dan 5 ex., die zeker
wanneer ze zich in het transekt bevonden, allemaal
genoteerd werden. Als je dan ook nog af en toe
een groep dolfijnen of een walvisachtige als
Dwergvinvis ziet dan is duidelijk dat we ons geen
moment verveelden. De zee was daar toch al niet
zo monotoon. Diverse malen werd een haringvloot
of een boorplatform gepasseerd. Het weer was
over het algemeen perfekt om te tellen. Stabiel
zonnig en meestal weinig wind (NNW1-2). Dit
laatste is gunstig voor goede zeezoogdierwaarne-
mingen, omdat de vaak maar deels boven het wa
teroppervlak en minder dan een seconde waarte-
nemen delen dan niet achter de golven verborgen
blijven. In fig. 1 is de getelde route voor de Engel
se oostkust weergegeven. Ook is hierin de 50 m lijn
ingetekend en zijn de fronten aangegeven.
Fronten zijn duidelijke scheidingen tussen wa
termassa's. De scheiding berust op verschil in
63