Variatie in het landschap
Tot slot hebben de meeste vlinders variatie no
dig in hun leefgebied. Daar waar plantengroei
voorkomt van verschillende samenstelling en
hoogte kunnen de vlinders zich oriënteren. In
een vlakte met allemaal planten van eenzelfde
soort en hoogte zullen veel soorten „verdwa
len". Ook zijn sommige karakteristieke ele
menten in het landschap noodzakelijk als ont
moetingspunt van mannetjes en vrouwtjes. Dit
kan bestaan uit een uitstekende boom in de
bosrand (Grote weerschijnvlinder) tot een klein
struikje dat iets uit de bosrand staat (Groen
tje).
Dagvlinders in Zeeland
In Zeeland zijn na 1980 nog 39 verschillende
dagvlindersoorten waargenomen (Tax, 1989, Atlas
van de Nederlandse Dagvlinders). Dit is minder
dan het gemiddelde, dat per provincie in Neder
land op 45 soorten ligt. In het Beschermingsplan
Dagvlinders (Ministerie van Landbouw en Visse
rij, 1989) worden de duinen als geheel als kansrijk
gebied gezien. Onder een kansrijk gebied wordt
verstaan dat er karakteristieke dagvlinders voorko
men en dat het goede mogelijkheden biedt voor
behoud en herstel van de dagvlinderstand. Binnen
Zeeland worden de duinen van Walcheren als
kerngebied aangemerkt, waar vandaan vlinders
zich kunnen verspreiden in de rest van Zeeland. De
bloemrijke dijken in Zeeland hebben ook een heel
gevarieerde vlinderbevolking. Een tweetal soorten
zullen nader worden besproken.
Oranje zandoogje
Het Oranje zandoogje zou je een karakteristieke
vlinder van Zeeland kunnen noemen. In vrijwel
elk uurhok van 5x5 km is de soort na 1980 waar
genomen. In grote delen van de rest van het land
ontbreekt deze vlinder totaal. Het is een soort die
thuishoort in bloemrijke graslanden, waar de vlin
ders regelmatig nectardrinkend kunnen worden
aangetroffen. Favoriete nectarplanten zijn Braam,
Dopheide en Koninginnekruid. Het Oranje zand
oogje houdt zich bij voorkeur op langs de rand
van het grasland in de buurt van het bos, een hout
wal of een ruige slootkant. Ook de eitjes, die voor
namelijk op allerlei grassen worden afgezet zijn in
de buurt van struikgewas te vinden. Ook is wel
waargenomen dat een vrouwtje de eitjes op Braam
deponeerde of gewoon tussen het gras liet vallen.
De rupsen moeten dan zelf maar zien hoe ze bij
hun voedselplanten, grassen, komen. Het beheer
zou er op gericht moeten zijn om de overgangen
tussen het grasland en bos, struweel en houtwal
geleidelijk te laten verlopen. Er moet een langza
me overgang komen van grasland, via ruige krui
den en lage struiken naar hogere struiken en de
boomlaag. In zo'n rand kunnen we veel vlinders
aantreffen terwijl dit ook voor veel andere dier
soorten goede leefmogelijkheden biedt. Als de
ruigten langs de randen toch gemaaid moeten wor
den zou dit gefaseerd moeten gebeuren. Hiermee
wordt bedoeld dat bepaalde delen moeten over
staan die pas het volgende jaar worden meege-
maaid. Hierdoor ontstaat een extra variatie in het
landschap en wordt er voor gezorgd dat er een
constant aanbod is van waard- en nectarplanten,
zodat rups en vlinder er goed kunnen leven.
Zwartsprietdikkopje
Het Zwartsprietdikkopje komt verspreid over
het land voor en is zeker niet specifiek een
„Zeeuwse" vlinder. Toch is ook deze soort in vrij
wel elk uurhok in deze provincie waargenomen.
Het is een vlinder van drogere, kruidenrijke
graslanden en ruigten, bloemrijke dijken en zilte
graslanden. De rupsen leven ook weer van allerlei
grassen zoals Kropaar, Gladde witbol, Bos-
kortsteel, Gevinde kortsteel, Timotheegras en
Kweek. De volwassen vlinders worden vaak waar
genomen op Slangekruid (vooral in het duinge
bied), Beemdkroon en Akkerdistel. Het Zwart
sprietdikkopje is ook in stedelijk gebied
Zwartsprietdikkopje. Tekening: Vlinderstichting.
81