fcinnenlcanf recHferldel
Ooorile-
^pierinaruksej
ol-loand
Een duidelijk kenmerk bij het onderscheid tussen de
Amerikaanse en Grote zwaardschede E. acuatus, is de
lengteverhouding van het voorste spierin baksel en de
slotband. Bij de Amerikaanse zwaardschede is het spier-
indruksel slechts weinig langer (max. 1 ]A maal zo lang)
dan de slotband en bij de Grootzwaardschede is dat wel
l2A tot 2 maal zo lang.
resten van tientallen tot honderden schelpen van
de Amerikaanse Zwaardschede. Voor sommige
meeuwen waren deze schelpdieren blijkbaar het
hoofdvoedsel geworden inplaats van de zeer gewil
de Strandkrab, die in de Grevelingen massaal
voorkomt.
Amerikaanse nerts (Mink)
Een andere Amerikaan troffen we bij toeval op
10 mei in ons sloepje aan de noordkant van de
Hompelvoet. Toen we (collega vogelwachter Phi-
lipp Derks en ikzelf) 's avonds naar Ouddorp wil
den varen bleek zich in de sloep een zwartbruin
beest te bevinden, dat bij onze komst onder een
vlonder verdween. Het dier, ter grootte van een
kleine kat, werd als een marterachtige herkend
maar welke soort het nu precies betrof wisten we
niet. Wel wisten we zeker dat we dit dier liever niet
op de Hompelvoet zagen, dus snel de touwen los
gemaakt en naar Ouddorp gevaren.
Zoals alle marterachtigen was ook dit exem
plaar erg nieuwsgierig en tijdens het varen kwam
het zwartbruine kopje, dat we zodoende goed kon
den bekijken, regelmatig vanonder het vlonder te
voorschijn. Zelf dacht ik aan een Steenmarter die
op de een of andere wijze met een boot uit Oost-
Nederland was meegekomen. Wel miste ik een wit
te bef, maar een echte Steenmarter had ik nooit
gezien dus zeker weten of ze in een bepaalde fase
niet helemaal donker kunnen zijn, deed ik ook
niet. Eenmaal in de haven afgemeerd lichtten we
de vlonders op en even later stond de 'marter' op
de steiger. Liep daar over een doodlopende balk
Wadend door het ondiepe water (0,5-1,00 m)
rond de Kleine Veermansplaat viel hier en daar een
Zwaardschede waar te nemen, die bij benadering
snel in de bodem verdween - ze leven in lange,
loodrecht in de bodem gegraven gangen - van
vlakbij was er alleen een ondiep kuiltje in het zand
te zien. Wanneer ik voorzichtig te werk ging bleek
het toch niet onmogelijk om met een snelle greep
een exemplaar vast te pakken. Toen pas bleek met
welke kracht de dieren zich ingraven. Ik moest de
schelp stevig vasthouden wilde het beest niet als
nog van tussen mijn vingers de bodem in glippen
en om het dier uit z'n gang te halen moest ik wer
kelijk hard trekken.
Je vraagt je dan wel af hoe het de meeuwen lukt
om deze schelpdieren boven water te krijgen, mis
schien dat ze af en toe bijna helemaal uit het zand
kruipen. Jammer genoeg zag ik nooit een meeuw
er eentje verschalken.
In de Waddenzee waren er al snel Scholeksters
die zich op dit prooidier specialiseerden. Of ze
daar en langs de kust ook door meeuwen worden
gegeten en zo ja waar ze dan makkelijker te van
gen zijn: in het troebele Noordzeewater of in de
heldere Grevelingen, is mij onbekend.
naar de hoge kademuur, sprong, maar viel terug
en kwam met een plons in het water terecht. Dat
viel me eerlijk gezegd een beetje tegen, want van
Steenmarters had ik gelezen dat die net zo makke
lijk tegen een loodrechte muur opliepen als over
vlak terrein.
Dit beest bleek echter een uitstekende zwemmer
en duiker te zijn. Want toen hij richting haven
mond zwom en ik - benauwd dat hij misschien
weer naar de Hompelvoet zou terugzwemmen - er
90