Geïnventariseerde soorten In het onderzoek zijn met name de karakteristieke "inlaag" soorten geteld. Dit betreft soorten als Kluut, Bontbek- en Strandple- vier, Kokmeeuw, Visdief en Noordse Stern. Opvallend in dit rijtje is de vertegenwoordiging van pionier- broedvogels. Dat wil zeggen: de opsomming bestaat vrijwel alleen uit soorten die kale- of weinig begroeide terreinen kiezen als broedplaats. De ze terreinen komen voor in gebieden met veel milieu- dynamiek of het betreft nieuw ontstane (tijdelijk) kale terreinen door ingrepen van de mens. Naast deze pioniersoorten zijn echter ook andere soorten geïnventariseerd als eenden, steltlopers, Meer koet, Waterhoen en zangvogels. Vergelijkingsmateriaal De afgelopen twintig jaar is onregelmatig onderzoek verricht aan de broedvogelstand van de inlagen en karre- velden. Dit onderzoek vond o.a. plaats in het kader van het Atlasprojekt voor broedvogels 1973 t/m 1977. Daar naast is door medewerkers van Rijkswaterstaat (destijds afd. Milieu Inrichting, nu Dienst Getijdewateren) en Staatsbosbeheer ook geïnventariseerd. Sinds 1980 wordt het leeuwedeel van de gegevens op Schouwen-Duiveland geleverd door tellingen van de Vogelwerkgroep. Ook uit het verdere verleden zijn gegevens bekend. Echter, toen was nog geen sprake van een integrale telling van alle in lagen en karrevelden. Toch leveren deze op zichzelf staande inventarisaties inzicht in de broedvogelbevolking en kunnen ze een indicatie zijn voor de totale aantallen. Bespreking van enkele karakteristieke soorten Kluut In de onderzochte gebieden werden ruim 140 paar vastgesteld. In 1984 bedroeg dit aantal in de zelfde gebieden nog ruim 190 paar. Een forse ach teruitgang voor de soort ter plaatse. In het van het getij afgesneden Krammer-Volkerak broeden sinds 1988-'89 echter vele honderden paren (1). Dit zou een oorzaak kunnen zijn voor de dalende aantal len hier. Door successie van de begroeiing zal het biotoop daar ongetwijfeld op termijn verloren gaan. Of daarmee ook een aantalsstijging in onze inlagen te verwachten valt is maar zeer de vraag. Dit zal sterk afhangen van de geschiktheid en kwaliteit van het broedbiotoop in de komende ja ren. Tureluur Bijna 90 paar Tureluurs broedden in 1992 in de geïnventariseerde inlagen en karrevelden. In 1984 was dit aantal vrijwel hetzelfde. De soort weet zich dus goed te handhaven. Toch is de soort hier eer der talrijker geweest, in de eerste helft van deze eeuw (2) was meer broedbiotoop en voedselgebied voorhanden. Allerlei greppels, slootjes e.d. kwa men toen nog in grotere getale in het landschap voor: dit was een ideale situatie voor de Tureluur. Het is niet vreemd dat het beoogde natuurontwik kelingsplan - waarin de aanleg voorzien moet wor den van dergelijke greppels en sloten - "Plan Ture luur" heet! Bontbek- en Strandplevier Beide soorten prefereren kale of zeer schaars be groeide bodems als broedplaats. Door verlaging van het polderwaterpeil is de laatste decennia een successie van de vegetatie in de Schouwen- Duivelandse inlagen op gang gekomen. De eens schaars- of niet begroeide delen van inlagen staan er tegenwoordig al vroeg in het jaar fris groen bij. Dit zal ongetwijfeld een belangrijke oorzaak zijn van de afname van beide soorten als broedvogel in onze inlagen. Zo broedden van de Bontbekplevier in 1984 nog 17 paar in de inlagen, in 1992 nog 10 paar. Bij de Strandplevier bedragen deze aantallen respectievelijk 19 en 4; nog slechter gesteld dus. De aantalsdaling aan onze zuidkust zal mede een gevolg zijn van de - tijdelijke - aanwezigheid van betere broedgebieden. Te denken valt aan de - overwegend kale - voormalige werkeilanden in de Oosterscheldemonding en meer recentelijk de drooggevallen gronden in Krammer-Volkerak. On danks de aantallen in deze geschikte gebieden doet zich in het Deltagebied de laatste ca. 15 jaar een dalende trend voor (1). Kokmeeuw De Kokmeeuw is een echte kolonie-broedvogel. Van oudsher was de soort hier belangrijk voor de "vogelarije": eieren werden door terreinpachters geraapt en verkocht. De pachter zorgde echter voor voldoende nageslacht (liet voldoende eieren liggen) en onderhield de broedplaatsen! Zo broed den in het begin van deze eeuw nog ca. 10.000 paar (2) op Schouwen-Duiveland. Echter, de vogelarijen bestaan niet meer en ook de predatiedruk door Bruine rat, Wezel en Herme lijn lijken mede debet aan de aantalsafname van de soort. In de onderzochte gebieden kwamen in 1984 nog ca. 950 paar voor, in 1992 was dit verder gedaald tot ca. 670 paar. Slechts de aanwezigheid van goed door water omgeven eilanden en eiland jes in inlagen (minder last van predatie door o.a. rat e.d.) lijkt een mogelijkheid de negatieve spiraal een halt toe te roepen. Visdief en Noordse Stern Deze twee sternsoorten hebben beide erg veel te lijden gehad van vergiftiging door gechloreerde koolwaterstoffen. Dit gebeurde in de periode 1955-1965. Voor deze vergiftiging broedden zeker 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1993 | | pagina 7