In September foerageren er dui/enden Kuil'cenden op Driehoeksmosselen. Foto: I/enk Ilarmsen.
is de dichtheid met behulp van een bodemhapper
moeilijk betrouwbaar te bepalen. Om snel een
goede indruk te krijgen van de dichtheid wordt
vaak een veel groter bodemoppervlak bemonsterd
met behulp van een speciaal net.
Driehoeksmosselen filtreren uit het water voedsel-
deeltjes zoals dood organisch materiaal, microor
ganismen en algen. Deze eigenschap maakt dat
driehoeksmosselen, als ze in redelijke dichtheden
voorkomen, een belangrijke bijdrage kunnen leve
ren aan het helder houden van het water. Het be
heer van het Volkerak-Zoommeer is er daarom
onder andere op gericht de vestiging van drie
hoeksmosselen te stimuleren. Hoewel de drie
hoeksmossel al snel in het gebied aanwezig was,
bleven de dichtheden aanvankelijk erg laag. Waar
schijnlijk was de hoeveelheid hard materiaal waar
op de mossel zich kon hechten de beperkende fac
tor. In de zomer van 1990 zijn er daarom schelpen
gestort op verschillende proefvelden in het meer.
Eind 1990 was het resultaat van deze proef posi
tief: de dichtheid was op deze locaties significant
toe genomen. In 1991 bleek echter dat de maatre
gel op langere termijn geen duidelijk effect had;
waarschijnlijk doordat de proefvelden 'onder ge
sneeuwd' waren met slib. De gemiddelde dichtheid
in het VolkerakZoommeer bleek toen 440 indivi
duen per m2 te zijn. Bij een dergelijke dichtheid
zal de tijd waarin het water van het hele meer ge
middeld éénmaal gefiltreerd is ongeveer 18 dagen
zijn.
Borstelwormen (Oligochaeta en Polychaeta)
De borstelwormen die in het Volkerak-
Zoommeer zijn aangetroffen kunnen in twee groe
pen worden ingedeeld: wormen met veel borstelha
ren (Polychaeta) en wormen met weinig borstelha
ren (Oligochaeta). De eerste groep komt voor in
zoute wateren, de tweede groep voornamelijk in
zoet water. Borstelwormen leven in en op de water
bodem. Sommige soorten bouwen kokertjes in het
slib, andere bewegen zich kruipend of zwemmend
voort. Dikwijls komen ze in grote kluwen voor, zo
als bijvoorbeeld Tubifex. Deze wormen leven met
hun kop in het sediment; met hun achtereinde ma
ken ze kronkelende bewegingen. Het leven in slib
rijke bodem brengt met zich mee dat vele soorten
aangepast zijn aan lage zuurstofgehalten. Borstel
wormen kunnen daarom ook in de bodem van
sterk voedselrijk water voorkomen. Als borstel
wormen een groot deel van de bodemfauna uitma
ken, wordt dit meestal gezien als een teken van
eutrofiëring. Polychaeten behoren tot de oor
spronkelijke zoutwaterfauna van het voormalige
Krammer-Volkerak. Na de afsluiting verdwenen ze
vrij snel. Eén soort echter, de zager Nereis sp.kan
ook redelijk goed tegen lage zoutconcentraties.
Deze soort kon profiteren van het hoge voedsel
aanbod bestaande uit afstervend organisch mate
riaal. Langs de oever, waar de zoutconcentratie in
de bodem door afspoeling vanaf het land vrij
hoog bleef, was de zager in 1988 nog talrijk.
Doordat de larven echter wél gevoelig zijn voor la
ge zoutconcentraties is deze soort op den duur
toch uit het Volkerak-Zoommeer verdwenen. Uit
figuur 2 blijkt dat na 1988 (bijna) geen Polychae
ten in het meer werden aangetroffen. Oligochaeten
koloniseerden het meer langzaam. Pas in 1989
werden ze in redelijke dichtheden aangetroffen.
Tot en met 1991 zijn de Oligochaeten flink in aan
tal toegenomen. In 1992 was de dichtheid van Oli
gochaeten 1050 individuen per m2.
Watervlooien
Watervlooien spelen een cruciale rol in het
Volkerak-Zoommeer met betrekking tot de helder
heid van het water. Op grond van de hoeveelheden
aangevoerde voedingsstoffen lag het voor de hand
dat er na de afsluiting veel algen in het meer zou
den gaan groeien en dat het water dus snel troebel
zou worden. Het meer was echter de eerste jaren
na de afsluiting uitzonderlijk helder. Gemiddeld
kon men 's zomers meer dan 2 meter diep het wa
ter in kijken en af en toe zelfs ruim 5 meter. Dat
het meer niet vertroebelde kwam door de grote
concentraties dierlijk plankton. In het voorjaar
zorgde een piek van roeipootkreeftjes (Copepo-
den) (100 tot 200 individuen/1) gevolgd door een
piek van watervlooien (Cladoceren) (ca. 100 indi
viduen/1) er voor dat de algen heel effectief wer
den weggegeten (zie figuur 5). De oorzaak van de
grote dichtheden dierlijk plankton moet worden
gezocht in de geringe hoeveelheid witvis die toen
aanwezig was. Witvis, zoals bijvoorbeeld Brasem,
106