baar dat in natte zomers de kieming en vestiging
van oeverplanten - althans op zandige oevers - snel
zal verlopen. Het is van de mate van verzilting in
de daaropvolgende droge periode en de tolerantie
hiervoor van de planten afhankelijk, of bestanden
van oeverplanten het kunnen bolwerken. De in
vloed van het zoutgehalte van de bodem op de kie
ming van een aantal helofytensoorten wordt mo
menteel onderzocht bij het RIZA.
Watervogels en/of natuurtechnische begrazing
van de oever
Water- en oeverplanten maken deel uit van het
menu van veel watervogels, met name Meerkoeten
en ganzen. Vraat verschijnselen aan jonge planten
delen zijn dan ook regelmatig waargenomen.
Overmatige vraat kan plaatselijk de totale begroei
ing elimineren, zoals is gebeurd in aangeplante ge
biedjes op het westelijk deel van de Dintelse Gor
zen (het paaigebied voor de Snoek) (mond.
meded. W. de Vos, RWS Zeeland). Het plantenma-
teriaal wordt door sommige vogelsoorten verder
gebruikt voor nestbouw. De relatie tussen water
vogels en oeverplanten is niet alleen nadelig voor
laatstgenoemde. Vogels kunnen ook bijdragen aan
de zaadverspreiding. Momenteel wordt door het
RIZA een literatuurstudie naar de relatie tussen
watervogels en oeverplanten uitgevoerd, waarmee
in de toekomst de invloed van vogels waarschijn
lijk beter gekwantificeerd kan worden.
Vraat aan oeverplanten gebeurt niet alleen door
watervogels. De inrichting van grote begrazings-
eenheden op de drooggevallen gronden (Slikken
v/d Heen, Plaat van de Vliet, Krammerse Slikken,
Hellegatsplaten en Dintelse Gorzen) leidt ook tot
grote vraatschade aan de oeverbegroeiing. Behalve
door vraat treedt ook schade op als gevolg van ver
trapping.
Erosieproblematiek
Na 1987 vond er, door het ontbreken van de getij-
werking, geen sediment aanvoer meer plaats en
het vaste waterpeil in het meer zorgde ervoor dat
golven slechts in een smalle strook van de oever
aankwamen. Dit in tegenstelling tot de oude situa
tie, waar een wisselend waterpeil (getijwerking) er
voor zorgde dat de golfwerking op een bredere zo
ne van de oever plaatsvond. Direct na de afsluiting
begon dan ook langs de randen van de permanent
drooggevallen gebieden, oeverafslag op te treden.
Op sommige plaatsen - na stormen - met meters
tegelijk.
Op de nieuwe oevers was er nog geen vegetatie
aanwezig die eventueel als oeverbescherming kon
fungeren, waardoor op grote schaal steilranden
ontstonden in de oeverzone. Mede om een groot
landverlies te voorkomen zijn de beheerders van
het gebied vanaf 1990 begonnen met een omvang
rijk programma van oeververdedigingen, bestaan
de uit de aanleg van vooroeverdammen en/of ei
landen. In de ondiepe beschutte zones achter de
dammen worden kansen toegedacht aan water- en
oeverplanten. Op locaties waar erosie de beper
kende factor was voor het voorkomen van oever
planten, kunnen deze maatregelen effect hebben.
Op andere locaties zullen de ontzilting van de wa
terbodem, bodemtype en vraat door vogels en vee
het succes van deze inrichtingsmaatregelen mede
bepalen.
Toekomstige ontwikkeling
Een oeverbegroeiing, zoals gewenst wordt vanuit
het oogpunt van waterbeheer, zal pas over lange
tijd - als het misschien te laat is - ontstaan. Mis
schien zijn de omstandigheden rond het Volkerak-
Zoommeer wel dusdanig dat er, via natuurlijke
weg, nooit een dermate goed ontwikkelde oeverbe
groeiing zal ontstaan. Zijn er mogelijkheden om
enige invloed uit te oefenen op de ontwikkeling
van de oeverbegroeiing of moeten we gaan tuinie
ren?
Een uitbreiding van de oeverbegroeiing, zowel
naar dieper water als hoger de oever op, zou be
reikt kunnen worden door een versnelde ontzilting
van de bodem. Het onderzoek van Slager (1993)
lijkt erop te wijzen dat het afwisselend nat en
droog zijn van de bodem rond de waterlijn de ont
zilting bevordert. Versnelde ontzilting over een
groter oppervlak zou dan bereikt kunnen worden
door het oppervlak dat afwisselend nat en droog
is te vergroten. Dit kan bereikt worden door een
wisselend waterpeil te hanteren in het Volkerak-
Zoommeer. De gevolgen van een wisselend peil
voor de natuurlijke ontwikkeling van de oevers is
voor een aantal varianten nader uitgewerkt in v.d.
Velden (1991). Goed getimede peilwisselingen,
waardoor in de zomer droogvallende ontzilte
zand- en slikplaten verschijnen, kunnen de kie
ming en ontwikkeling van oeverplanten sterk be
vorderen.
Een maatregel die plaatselijk direct effect zou
opleveren is het uitsluiten van begrazing door vee
in de oeverzone. Dit kan echter tot practische be
zwaren leiden, omdat het uitrasteren van de oever-
lijn en het aanleggen van drinkgelegenheden voor
het vee een kostbare zaak kan worden, zeer onder-
124