westelijke deel van het Volkerak bleef de zoutcon-
centratie aanvankelijk hoger dan elders, waardoor
de zoutwatervis zich in dit gebied concentreerde
(van Nes Marteijn 1991). Dit effect werd nog
eens versterkt doordat een aantal vissoorten bij
dalende watertemperaturen trekgedrag vertoont in
de richting van de monding van de zeearmen. In
de tweede winter na de afsluiting was van een der
gelijk effect nauwelijks meer sprake. Zoetwatervis
werd al in juni 1987 tijdens visbemonsteringen
aangetroffen (met name Baars en Snoekbaars),
maar het duurde nog twee jaar voor de samenstel
ling van de vangsten zich enigszins stabiliseerde
(Frantzen van der Velden 1992).
Drastische veranderingen traden ook op in de
begroeiing van het gebied. De drooggevallen pla
ten werden snel gekoloniseerd, aanvankelijk door
zoutminnende planten als Zeekraal Salicornia
spp. en Schorrekruid Sueda maritima, later o.a.
door wilgen Salix spp. Langs de oevers nam o.a. de
hoeveelheid Riet Phragmites australis sterk toe
(Geilen 1993). Van de zuiver aquatische planten
soorten kwam voor de afsluiting behalve zeegras
alleen Snavelruppia Ruppia maritima in het ge
bied voor, en wel alleen op de Hellegatsplaten. Na
de afsluiting breidde deze soort zich flink uit, en
vanaf 1988 vestigde zich een groeiend aantal zoet
watersoorten. Tegenwoordig is ongeveer 35% van
de ondiep waterbodem bedekt met ondergedoken
waterplanten (van Dam Schutten 1993, zie ook
elders in dit nummer).
Het hier beschreven proces omvat zulke dras
tische wijzigingen in het ecosysteem dat bijna alle
vogelsoorten uit het gebied duidelijke veranderin
gen te zien hebben gegeven in hun aantalsverloop.
Hoewel de reacties van soort tot soort verschillen
zijn er drie categorieën te onderscheiden: (1) soor
ten met een negatieve respons, (2) soorten die heb
ben geprofiteerd van de overgangssituatie en een
tijdelijke opleving hebben vertoond en (3) soorten
met een positieve respons. Slechts weinig soorten
vertoonden geen duidelijke reactie. Dit zijn soor
ten zonder duidelijke binding met water en oevers,
of soorten die weinig eisen stellen aan hun omge
ving of hun voedselpakket, zoals kraaien en meeu
wen. Deze soorten blijven hier grotendeels buiten
beschouwing.
(1) Afgenomen soorten; Steltlopers
Zoals hierboven al werd aangegeven zijn vooral
de steltlopers door de veranderingen benadeeld.
Vrijwel alle soorten die van belang waren namen
na de afsluiting in aantal af. De Scholekster, die
met meer dan 10.000 exemplaren in het Krammer-
Volkerak aanwezig kon zijn bereikt in het Volke-
rakmeer met moeite de 1000, en van Wulp (Fig.
la), Kanoetstrandloper, Bonte strandloper en Zil
verplevier bedragen de aantallen hooguit nog en
kele honderden. Ondanks het abrupte wegvallen
van het getij verliep de afname bij de meeste soor
ten geleidelijk. Ook in de tweede winter na de af
sluiting (1988/89), toen de laatste zoute voedsel-
soort Nereis spp.) inmiddels schaars was
geworden (Frantzen van der Velden 1992), waren
de aantallen nog intermediair. Een deel van de vo
gels heeft waarschijnlijk kunnen profiteren van
voedselbronnen die in bepaalde stadia van succes
sie beschikbaar waren, zoals te voren bijv. door
Boudewijn et al. (1987) werd gesuggereerd voor de
Wulp. De geleidelijke afname heeft wellicht ook te
maken met het gebruik van delen van het gebied
als hoogwatervluchtplaats, ook vóór de afsluiting
werd het Krammer-Volkerak al als zodanig ge
bruikt door vogels die bijv. in de Oosterschelde
foerageerden. Door de voortschrijdende successie
van de begroeiing van deze HVP's zullen ze waar
schijnlijk na enkele jaren voor dit doel ongeschikt
zijn geworden. Opvallend is de relatief sterke te
rugval van de Scholekster in het Volkerakmeer
meteen na de afsluiting, de voorheen gebruikelijke
najaarsconcentratie ontbreekt nu nagenoeg (Fig.
lb). Wellicht heeft dit te maken met het verdwij
nen van de commerciële mosselbanken in het ge
bied. In het Zoommeer, waar een meer direkte uit
wisseling met zoute foerageergebieden bestaat,
verliep de afname wèl geleidelijk.
Slechts enkele steltlopersoorten lijken van de si
tuatie te hebben geprofiteerd; zo zijn de aantallen
Kluten en Kemphanen (Fig. lc) na de afsluiting
gestegen. De Kluut is tegenwoordig vooral in het
broedseizoen talrijk, de aantallen kunnen dan
oplopen tot ca. 2000, maar ook 's winters zijn
meestal nog enkele honderden vogels aanwezig.
(2) Overgangsfase
Verschillende factoren hebben gezorgd voor een
tijdelijke opleving in de aantallen van bepaalde
soorten: (a) de tijdelijke beschikbaarheid van kale,
drooggevallen platen met een pioniervegetatie, (b)
de successie in de bodemfauna, waarbij bijv. de
weinige aanwezige muggesoorten tijdelijk zeer ho
ge dichtheden bereikten en (c) de hiervoor be
schreven opeenhoping van zoutwatervis in het
westelijke deel van het Volkerak, winter 1987/88.
De drooggevallen sikken/platen hebben tijdelijk
een geschikt broedgebied gevormd voor vogels als
sterns en plevieren; hierover wordt elders in dit
nummer bericht. Ook de Kluut valt gedeeltelijk in
128