"Ik heb de Krammer nog gekend' Johan Everaers Dit verhaal ontstond uit tien jaar herinneringen van een vogelaar en andere nostalgische indrukken. "Ik heb de Krammer nog gekend" stelt niets voor vergeleken met "Ik heb De Beer nog gekend". Met dat laatste kon en kan je voor de dag komen. Het leek lange tijd een soort akte van bekwaamheid voor vogelaars. Met de titel van dit verhaal zet ik de lezer misschien op het verkeerde been. "Is die vogelaar soms van gedachten dat de Krammer dood is Ga maar eens kijken hoe mooi het er nu is en hoe hard het er allemaal groeit en bloeit. En over vogels gesproken: afgelopen zomer kon je er zelfs Zwarte Zwanen met jongen zien." "Salut en merci" is het antwoord waarmee ik een beetje in de buurt probeer te blijven van de Belgische schipper die via een getijdeloze vaart Rotterdam bereikte nadat het laatste gat in de Philipsdam was gedicht. "Dank u, ik heb de Krammer nog gekend." De overkant. Wanneer men vroeger op Goeree-Overflakkee sprak over de "overkant", dan bedoelde men over het algemeen Zuid-Holland. Veel minder gebrui kelijk was het om met die term Zeeland of Noord- Brabant aan te duiden. Dat nam niet weg dat je naar de overkant moest om in Zeeland of Noord- Brabant te komen. Je stak dan het Krammer/Vol kerak over en dat kon op meerdere manieren. Ik herinner me dat ik met het bootje van Maas ver trok van de Hoek van St.Jacob* en aankwam op Anna Jacobapolder. Het zal geweest zijn in 1955. Aan boord bevonden zich slechts enkele passagiers en een paar fietsen. Meer kon er niet op. Van wat er buiten de boot te zien was herinner ik mij vrij wel niets meer. Water en nog eens water en verder hoopte ik slechts dat het ding bleef drijven. De an dere oversteekmogelijkheid lag tussen de Gala- theese Haven en Dintelsas. Je werd je bij die over tocht heel nadrukkelijk gewaar van het getij. Soms lag de oprijbrug horizontaal, maar ik weet ook dat het soms leek of je linea recta onder een hoek van vijfenveertig of meer graden de hel in reed. De overtocht voer voor een groot gedeelte parallel aan de grasdijk langs de Oostflakkeese kant en dat was een prachtig gezicht, bij hoog- en bij laagwater. Er was een druk verkeer van schepen, waarvan ik nooit heb gemerkt dat ze last ondervonden van het getij. Wachten in een sluis in de omgeving van Willemstad was er ook niet bij. Er waren nog geen Volkeraksluizen en evenmin was er een Haring vlietbrug. Vaak kwam je de boot tegen die voer tussen Numansdorp en Zijpe. Met de boot naar Zeeland via Brabant was alles behalve een saaie onderneming. Moest er in de zo mer op de boot worden gewacht, dan was het de gewoonte om wat alikruiken te rapen of even een duik te nemen in het zoute water. Ik leerde zwem men aan de zuidkust van Flakkee in een getijdege- bied met krabben aan m'n voeten en slik tussen m'n tenen. De gebrekkigheid van het overzetveer kwam niet zozeer tot uitdrukking in het veer zelf, alswel in het feit dat er geen enkele aansluiting was. Lopen dus van Galatheese Haven naar Acht huizen en van Dintelsas naar Dinteloord. Het al ternatief was meerijden. Liften door middel van duimopsteken was ongebruikelijk en voetpassa giers vroegen al op de boot of ze mochten meerij den. Een rit van Middelharnis naar Zierikzee was overigens een flinke reis. Na Dinteloord ging het naar St.Philipsland en zo arriveerde je bij het vee,r van Anna Jacoba. Daar was het meestal weer wachten geblazen op de pont van Zijpe en als kind heb ik me er vaak over verbaasd dat men daar niet een brug maakte. Juist dat kleine stukje water is tot op de dag van vandaag een niet te nemen grens tussen twee eilanden gebleven. Vijfendertig jaar geleden had ik niet in de gaten, dat juist in dit smalle water de stroom het sterkst was. Nostalgie is niet meer wat het was. Welnu, praat ik met mensen die dezelfde ervaringen als ik ach ter de rug hebben, dan beginnen ze in negen van de tien gevallen over de soep aan boord. De soep van Jan Jordaan. Ik heb die soep nooit gegeten maar nu ik dit opschrijf ruik ik die soep. Een niet uit te wissen herinnering aan soep die een geur had die op de één of andere manier vermengd was met die van olie of teer. Na de ramp van 1953 werden de buitendijken geasfalteerd en ik zie nog vage beelden van G.M.C.'s die zand en asfalt brachten in de omge ving van de Hoek van St.Jacob. In de beginjaren waren de dijken toegankelijk voor het autoverkeer. Zo had je een schitterend uitzicht over de Kram mer. 'G.M.C. op de geasfalteerde buitendijk'. Foto uit: 'Gebroken Dijken'. Ter oriëntatie kan men de kaart op blz. 136 of blz. 101 raadplegen. 63

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1993 | | pagina 9