Op stap met Gerard Ouweneel Tekening: Erik van Ommen. 'Alle-alle-uja" Ik raakte eens verzeild in een groepje VIP's op het gebied van in Nederland waargenomen vogel soorten. Het minderwaardigheidscomplex kreeg een behoorlijke injectie toen zij onder elkaar de trofeeën van de laatste weken gingen doornemen. Want ze hadden in ons land binnen een maand meer bijzonderheden gezien dan ik in een paar jaar. Maar toch geklaag. "Ik heb dit jaar nog geen Amerikaanse Gestreepte Strandloper in Neder land gezien" zei er een. En bezorgd keek hij het kringetje rond als zocht hij steun bij zijn maats voor dit pijnlijke gemis. In mijn naiviteit wilde ik hem troosten door te bekennen in Nederland zelfs nooit een Kleine Bonte Specht te hebben gezien. Na mijn mededeling viel er een loodzware stilte. "Oei", zag je ze denken: "Hij heeft in Nederland geen Kleine Bonte Specht gezien". "Die zit toch vlak bij je in de buurt, bij Den Haag" barstte er één los. Timide voerde ik aan wel Kleine Bonte Spechten in andere landen te hebben gezien, zelfs diep in Si berië. Maar dat bleek geen excuus. Wil je er een beetje bijhoren dan moet je de Kleine Bonte Specht in Nederland hebben. Ik ben er nog niet voor naar Den Haag geweest. Wel of niet uitrukken naar een bijzonderheid. Het pakt vaak uit als een strijd tegen jezelf. Neem nu invasiesoorten als Pestvogels of Notenkrakers. De plaatsen waar ze zich ophouden gaan snel rond. Dan twijfel, er heen gaan of niet. Gewoon lijk schuif ik zo'n excursie voor me uit tot het tijd stip dat de bewuste soort is vertrokken. Groter is de frustratie als er wel uitgerukt wordt maar zonder succes. Zoals toen een'paar jaar gele den voor het eerst op allerlei plaatsen in de delta en trouwens in heel het land Steltkluten opdoken. De eerste kwamen al opdagen in april en om streeks 10 mei waren op zoveel plaatsen Steltkluten dat de echte soortenbonzen bij het opsommen van hun rariteiten de soort al weer achterwege lieten of hooguit het lijstje besloten met "en dan natuurlijk Steltkluten". Maar ik zag ze niet. En dat wilde ik wat graag want Steltkluten zijn fijne vogels. Het leek een samenzwering. Passeerde ik de Hellegatsplaten en liet ik na, tegen de gewoonte in, daar te stoppen dan vertelden vrienden een dag la ter dat er gisteren "o zo mooi" twee Steltkluten te zien waren geweest. Zo ging het een paar weken door. Zes Steltkluten op Tholen, een stel in het Markiezaat en ook voortdurend langs de Philips- dam meldden vrienden en de vogellijn met triom fantelijke ijver. Langs de Philipsdam kwam uitein delijk de ontknoping. Maar hoe Toen Luuk en ik er arriveerden waren er natuurlijk eerder die dag Steltkluten gezien. "Ga maar bij paal 2.4 kij ken", zei Hidden. "Daar had ik er net nog twee". Wij duidden Hidde uit waar hij Roodhalsfuten kon gaan zien en spoedden ons naar paal 2.4. Ons boos voorgevoel bleek te kloppen: geen Steltklu ten. Wel allerlei andere fijne soorten, zodat de pil wat werd verguld. Na een poosje keerde Hidde te rug van de Roodhalsfuten. Ons kort genaderd hield hij abrupt in om het terrein af te kijken. Toen kwam hij bij ons staan: "Leuk hè, die Steltklu ten". Wat hakkelend bekenden wij geen Steltklu- 1

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1994 | | pagina 3