k
Op stap
met Gerard Ouweneel
knotwilgen op zoek naar de steenuilen. In de verte, langs de Straatweg, tegen de hori
zon van de onbegrensde gezichtseinder, de stoomtram naar de eilanden met zijn door
dringende schril klinkende fluit in de stilte van het wijde land. En speurend naar grau
we vliegenvangers zwierf hij weer door de grote hoogstamboomgaard achter de
Kooiwaal. Kwamen ook de herinneringen naar boven aan latere tochten, verder weg,
per fiets of in de donkerblauwe, grote, voorname Hudson, toebehorend aan de vader
van een van zijn vrienden.
Toen, al verder dwalend, de rijen huizen hadden geweken om plaats te maken voor
een oude boerderij, was de man geenszins verrast geweest. Want hij was er al. Hoe vaak
was deze boerderij, de Kapel, vroeger niet het baken geweest tijdens emotionele tochten
door het veen Pas later, terug op zijn serviceflat, had de twijfel toegeslagen. Wat was
nu verbeelding of werkelijkheid Had hij echt voor De Kapel gestaan Voor de derde
maal was hij afgereisd. De taxi had hem op zijn aanwijzingen voor De Kapel afgezet.
Om de oude boerderij heenlopend, had zijn getrainde gehoor het "tswiep" van een gele
kwikstaart opgevangen. Eind april: er gingen gele kwikken door. En hij had zijn verre
kijker geheven om de blauwe lucht af te zoeken. Zijn gedachten waren weer bij de vo
gels van zestig jaar geleden...
A
Een duw tegen zijn schouders en een harde stem. Twee jonge kauwbewegingen ma
kende mannen in uniform: "Zo opa, dus je loopt hier stiekem vojeurtje te spelen. Nou,
toevallig houden we hier niet van telefoontjes van huismoeders die klagen over loerende
oude mannetjes. Als er wat te gluren valt, doen wij dat wel". De andere agent had vettig
gelachen. Stamelend was hij aan zijn relaas begonnen. Maar de potige politiemannen
hadden hem bij een arm gepakt, achterin het busje geduwd en naar het bureau gevoerd.
Eenmaal op het bureau had hij weer spoedig buitengestaan. De beide nog steeds
kauwbewegingen makende mannen hadden hem bij een kennelijk hogere in rang afgele
verd met "dit is die vent waarover dat mens belde. Hij zegt dat hij naar vogels kijkt".
Toen waren ze vertrokken.
Na zich te hebben gelegitimeerd was de politieman even weggegaan. Teruggekeerd
had hij gezegd: "U kunt gaan. Ik heb gebeld met het vogelasyl hier. Daar deponeren
we alle vogels die iets hebben. Ze kennen uw naam. U schijnt bekend te zijn. Sorry.
Zal ik u even naar het station laten brengen?".
De man had het aanbod afgeslagen. Bij de deur had hij zich omgedraaid en gezegd:
'De onvrijwillige omgang met uw ondergeschikten was mij een kwelling". In de trein
terug had hij de hele reis naar buiten zitten kijken. Met ogen die langs en over alles
heen in verten staarden.
2