Struweel
500 Aantal broedparen 1960-1994 (N=23)
450 I £3 fitïs
4O0 - IH winterkoning
1975 1984 1986 1988 1990 1992 1994
1960/ 1979 1985 1987 1989 1991 1993
Figuur 4. Overzicht broedvogels van struwelen, Zeepe
1960-1994.
paar), maar sinds 1990 gaat het duidelijk bergaf
waarts, met als dieptepunt het ontbreken van de
soort in 1994. De oorzaak hiervan is niet echt dui
delijk. In Engeland werd aangetoond dat de vooral
in vochtige struwelen broedende soort zich kan
aanpassen aan een droger milieu (Glue 1990).
De Nederlandse trend is positief (SOVON 1994).
Maar het is opvallend dat de soort sinds 1993 op de
Hompelvloet eveneens als broedvogel is verdwe
nen. In andere geschikte gebieden in de Delta,
zoals de Slikken van Flakkee en de Punt van Goe-
ree zijn de aantallen broedvogels stabiel.
Een andere kenmerkende struweel-soort waar
het niet goed mee gaat, is de Grauwe Klauwier. Na
een goed begin van de VWG-inventarisaties (2
paar in 1984) werdnog eenmaal,in 1985, een broed-
geval geconstateerd. In de daaropvolgende jaren
werd nog tweemaal een territorium bezet door een
mannetje, maar deze bleef vrijgezel. Begin jaren
negentig werden in het geheel geen Klauwieren
meer gezien, maar een eenmalige juli-waarneming
van een exemplaar in 1994 biedt toch nog enige
hoop.
In tegenstelling tot de Sprinkhaanrietzanger
past het negatieve beeld bij de Grauwe Klauwier
precies in de zeer negatieve populatieontwikke
ling van de soort in Noordwest-Europa, waar met
name de meest westelijke delen van het broedge
bied nu vrijwel verlaten zijn. In Nederland is de
soort geheel verdwenen uit de duinstrook, eertijds
een bolwerk.
Een belangrijke oorzaak hiervoor is het verdwij -
nen van veel grote insekten uit dit gebied, veroor
zaakt door klimatologische factoren,pesticidenge-
bruik en biotoopvernietiging. (Dit is nog in onder
zoek, Red.)
In het Zeepe zal verstoring door recreanten een
bijkomende factor geweest zijn. Met name bij het
laatste zekere broedgeval in 1985 werd geconsta
teerd dat de soort niet gecharmeerd is van loslo
pende honden en langsscheurende crossbrom
mers. Wat spijtig dat de klauwieren geen sympa
thieke "bewaker" als J.P.C.Boot meer ter plekke
hebben, die persoonlijk over het welvaren van
"zijn" klauwieren waakte! (die destijds dan ook
bijna in zijn achtertuin in "De Oase" kwamen
broeden,zie Boot 1975).
Bos
De meeste aan opgaand hout gebonden soorten
vinden we in het zogenaamde 'Zeepebos',gelegen
in het midden van het terrein. Dit bos bestaat voor
namelijk uit zwarte elzen, berken en ander loof
hout en een inmiddels weinig vitale opstand van
Corsicaanse den. Aan bosonderhoud wordt de
laatste jaren bewust weinig gedaan, dode bomen
blijven liggen en er vindt geen aanplant plaats.
Een vergelijking van de broedende bosvogels
tussen 1960 en 1989 levert grofweg een stabiel
beeld op. Tussentijds zijn echter wel degelijk ver
schillen opgetreden, die pas vanaf 1984 met het
jaar-op-jaar telwerk van de VWG duidelijk zijn ge
worden. Opvallend is daarbij dat veel bosvogels
(zowel trek- als standvogels) midden jaren tachtig
in zeer geringe aantallen voorkwamen, maar daar
na weer gestaag in aantal zijn toegenomen. De laat
ste jaren doen vooral aan oude loofbomen gebon
den soorten als Groene Specht en Gekraagde
Roodstaart het goed. In het vochtige deel van het
bos broedt sinds enkele jaren ook de Houtsnip, ter
wijl in oude kraaienesten in de hoogste bomen van
het bos ook roofvogels zijn gaan broeden. De laat
ste jaren wordt het broeden van de Buizerd ver
moed, de Boomvalk broedde met zekerheid in
1985 en 1994. Het broedgeval van 1985 mislukte
jammerlijk, doordat midden in het broedseizoen
de nestboom omwaaide (Janse 1994).
Een soort die sinds 1984 bijna jaarlijks in aantal is
toegenomen, is de Tjiftjaf. De toename in het
Zeepe staat niet op zichzelf; ook elders in het
Schouwse en Zeeuwse duin vindt deze ontwikke
ling plaats, hoewel niet zo geprononceerd als in het
Zeepe (Vergeer 1991 .Vergeer van Zuijlen 1994).
Bos
1960/ 1979 1985 1987 1989 1991 1993
Figuur 5. Overzicht broedvogels van bos, Zeepe 1960-1994.
40