Weidevogels en nazorg
Marianne Lundahl
Nederland als surrogaat-toendra
We moeten ons realiseren dat Nederland tot op de dag van vandaag voor de voormalige step
pe- of toendravogels, nu weidevogels genoemd, de functie van toevluchtsoord vervult. In het
verleden vielen de grote steppegebieden (toendra's,vochtige heideterreinen en moerasachtige
hoog- en laagvlakten) in Europa geleidelijk aan weg. De steppevogels zochten hun heenkomen
in de uitgestrekte poldergebieden van Nederland.
Door de wisselwerking tussen klimatologische,
fysiologische en geologische omstandigheden in
combinatie met het daarmee samenhangende be
heer door de mens, ontstonden polder- gebieden
met een vergelijkbaar karakter van de uitgestrekte
graslanden. Het natte koude klimaat zorgde er
voor dat de grasgroei pas laat op gang kwam. De
bodem bestond uit veen en afgezette klei op veen,
waardoor gedurende een lange periode in het
voorjaar het water vaak tot in het maaiveld stond.
Hierdoor bevond het bodemleven zich dicht aan
het aardoppervlakken rijk voedselaanbod dus. De
opkomst van extra bemesting van de bodem in de
vorm van kunstmest, zorgde voor een extra aan
voer van voedsel. Het lang nat blijven van de
bodem betekende dat pas laat met de landbewer-
king kon worden begonnen. Hierdoor kregen de
dieren een rustperiode die voldoende lang was om
hun jongen groot te brengen. Weidevogels kwa
men in deze periode zeer talrijk voor.
Bedreigingen
In de jaren zestig werd er echter gesleuteld aan
deze factoren. De landbouwintensivering nam zijn
vlucht. Ruilverkavelingen waren aan de orde van
de dag. De daarmee samengaande verlaging van
het waterpeil zorgde ervoor dat het voedsel onbe
reikbaar werd. Uitbreiding van woongebieden en
de aanleg van wegen leidden tot verkleiningen ver
snippering van geschikt broed- en fourageerge-
bied. In de jaren '70 zag de natuurbescherming in
dat het niet goed ging met de weidevogels. Het is
waarschijnlijk mede aan hen te danken dat zich in
de jaren tachtig voor een aantal soorten een stabli-
satie leek in te zetten. De intensivering van de land
bouw stond echter ook niet stil en bracht nieuwe
bedreigingen met zich mee, die nu op dit moment
nog steeds een bedreiging vormen voor weidevo
gels.
Door nieuwe technieken is het mogelijk gewor
den in het voorjaar vroeger het land op te gaan dan
voorheen. Door met name het vroege en massale
maaien worden de meeste legsels vernield en is de
rustperiode niet lang genoeg om hun jongen groot
te brengen. Ook het verplichten van de emissie-
arme mestaanwendingis om dezelfde redenen.hoe
ironisch dan ook, funest voor de weidevogels.
Daarnaast worden door de zeer intensieve bewei
ding veel legsels vertrapt. Op enkele uitzonderin
gen daargelaten, hebben de meeste weidevogels
geen reserves om aan een nieuw legsel te beginnen
wanneer hun nest is vernield. Samenvattend is
naast het minder geschikt worden van grasland als
weidevogelbiotoop, dus vooral het lage broedsuc-
ces oorzaak van de achteruitgang van de weidevo
gels.
Belang versus plicht van de boer
Het lijkt me duidelijk dat gezien bovengeschetst
verhaal, de landbouw mede bijgedragen heeft aan
het ontstaan en bestaan van geschikte broedgebie
den in Nederland. In deze tijd is het een verant
woordelijkheid, een plicht van de maatschappij,
om deze soorten voor achteruitgang te behoeden
en ervoor te zorgen dat de Nederlandse polders
surrogaat-steppen blijven. De steppen elders in
Europa zijn immers definitief verdwenen en voor
de vogels is er geen weg terug. Het voortbestaan
van sommige soorten hangt af van de wijze hoe met
deze verantwoordelijkheid omgegaan wordt.
Aan de andere kant vereist de voortgaande in
tensivering van de landbouw een steeds efficiënte
re bedrijfsvoering. De toekomstperspectieven
voor veel boerenbedrijven zijn alles behalve roos
kleurig en veel bedrijven zijn dan ook gedwongen
om te stoppen. Het uitvoeren van bepaalde werk
zaamheden is sterker dan ooit gekoppeld aan
brood op de plank. Zo heeft bijvoorbeeld het knot
ten van wilgen geen enkel economisch nut meer
voor de hedendaagse boer, met als gevolg dat dit
maar half of helemaal niet meer gebeurt. Of bij het
werken met de trekker er afspringen om een paar
eieren in de pet te doen om bij de volgende werk-
gang weer neer te leggen, lijkt niet te passen binnen
de huidige bedrijfsvoering. Inmiddels is de agrari
sche ontwikkeling verder gegaan dan vanuit mi
lieuoogpunt toelaatbaar is. De agrarische onder
nemers worden daarom door de overheid in
60