Els) ingeplant. Omstreeks het midden van de eeuw
werden deze pogingen tot in cultuur brengen van
het gebied opgegeven, maar de sporen ervan zijn
nog steeds zichtbaar.
1960-1978
Pas rond 1960 verdwenen de laatste koeien uit
het Zeepe. In dezelfde periode werd de konijnen
populatie inhet gebied getroffen door de myxoma-
tose-ellende, waardoor de aantallen kelderden. De
enige overgebleven "grote" grazer, het toen nog
zeldzame Ree, kon niet voorkomen dat er een ster
ke verruiging optrad in grote delen van het Zeepe.
Een ander probleem dat rond die tijd steeds nij
pender werd, was de verdroging als gevolg van een
steeds verdere verlaging van de grondwaterstand.
Dit werd veroorzaakt door de sterk toegenomen
wateronttrekking ten gevolge van de toename van
het watergebruik door het toerisme en de aanwe
zigheid van de dennenplantages in de nabijgelegen
Boswachterij (Beijersbergen 1991). Verdroging en
verruiging zorgden samen in de periode 1960-1978
voor een snelle aftakeling van het gebied; de fa
meuze vochtige duinvalleien verdwenen en de ge
varieerde, kruidenrijke begroeiing van de graslan
den maakte plaats voor een monotone, door
Duinriet gedomineerde "steppe". De oppervlakte
aan struweel nam sterk toe.
vanaf 1978
Vanaf 1978 kwam er een kentering. De onttrek
king van Schouws duin-grondwater werd gehal
veerd en in de Boswachterij vond infiltratie plaats
van Haringvliet-water. In het Zeepe steeg de
grondwaterstand met 60-80 centimeter. Door deze
plotselinge "ommezwaai" verdronk een deel van
het nieuw opgeslagen struweel en in de lager ge
legen valleien werden door Sikkelmos overheer
ste, vrij stabiele milieus gevormd, die nog lange tijd
kunnen blijven bestaan (Beijersbergen 1991).
In 1983 keerde de begrazing weer terug; de be
heerder (sinds 1980Natuurmonumenten) introdu
ceerde een groep Shetland-Pony's.die het hele jaar
het gebied bewonen. De ervaringen met de pony's
zijn positief; de kudde breidt zich door natuurlijke
aanwas uit en kan goed leven van het voedsel dat
het gebied te bieden heeft. Het verfoeide Duinriet
staat zelfs bovenaan de menulijst (Hulzink 1989).
Toch hebben de pony's nog geen korte metten
gemaakt met de vergrassing vooral in het reliëfrij-
ke en wellicht minder door de pony's betrede noor
delijk deel van het gebied. Maar het oppervlak aan
kaal zand en korte vegetaties neemt geleidelijk
verder toe.
De effecten van de alle veranderingen in het
Zeepe worden kort besproken door onder meer
Van Haperen (1979) en Van Belle (1990). In dit ar
tikel wordt aan de hand van het beschikbare inven
tarisatie-materiaal een beeld gegeven van de ont
wikkelingen van de broedvogels in het Zeepe
tussen 1960 en 1994. Een eerdere versie van dit ar
tikel verscheen in de Zeelieven, het periodiek van
de Vogelwerkgroep (Vergeer 1991).
Omstandigheden tijdens de inventarisaties
De eerste complete lijst van broedvogels van het
Zeepe werd door J.P.C.Boot gepubliceerd in de
Sterna Boot 1965Hij geeft een overzicht van alle
soorten die in de periode 1960-65 in het gebied heb
ben gebroed, alsmede een schatting van het aantal
broedparen (gebaseerd op tellingen in het zuide
lijk deel). Het betreft hier overigens een der eerste
concrete inventarisatie-verslagen van het Schouw-
se duingebied. Waarschijnlijk heeft Boot een op de
turfmethode gelijkende methode gebruikt, terwijl
van eenden, steltlopers e.d. vooral nestvondsten
geteld zullen zijn. Bij een vergelijking van Boot's
materiaal met latere tellingen dient er van te wor
den uitgegaan.dat de door hem gebruikte methode
lagere aantallen zal geven. De weersinvloeden op
deze gegevens zijn moeilijk te bepalen, omdat er
geen beeld van een jaar wordt gegeven.
Sinds middenjaren zestig verschijnen in de jaar
lijkse broedvogeloverzichten in de Sterna regel
matig berichten over het Zeepe,met name van het
zuidelijk deel. De eerste complete inventarisatie
werd in 1975 uitgevoerd door Anton van Haperen
(Van Haperen 1979).Hij gebruikte hierbij eenkar-
teringsmethode. Het voorjaar van 1975 was ex
treem nat, hetgeen in de inventarisatie ook tot ui
ting kwam.
In 1979 werd het gebied geteld door Chiel Jaco-
busse (Jacobusse 1981). Dit voorjaar was veel dro
ger dan dat van 1975, en de eraan voorafgaande
winter was aanzienlijk strenger.
Vanaf 1984 heeft de Vogelwerkgroep jaarlijks
het Zeepe en het Slotbos geïnventariseerd.
De weersomstandigheden in deze periode waren
gevarieerd. Het voorjaar van 1984 was tamelijk
normaal. De daaropvolgende voorjaren (1985,
1986 en 1987) waren alle beïnvloed door de zeer
strenge eraan voorafgaande winters, waardoor het
voorjaar moeizaam en laat op gang kwam. De win
ter van 1987/88 was niet zozeer koud, maar wel nat.
Dat voorjaar stonden grote delen van het Zeepe
(o.a. het Bos) onder water; een beeld dat voor vo
gelaars van na 1960 nieuw was, en voor de oudere
generatie een tijdelijke terugkeer van een vroeger
normaal verschijnsel. Vanaf 1989 volgde een reeks
van zachte winters en koude, tamelijk droge voor
jaren, waarin het gebied zichtbaar verder ver-
36