Bestandsopname visfauna Grevelingenmeer augustus september 1994 Figuur 2. Verloop aantal vogelmaanden (sommatie maandelijks getelde aantallen jaar) van de Aalscholver in de Grevelingen. gebaseerd op tellingen van Staatsbosbeheer. het westelijk deel groter zijn dan in het oostelijk deel, wat mogelijk een verband met de Brouwers- sluis kan betekenen. Hoewel zowat de helft van de biomassa aan vis in de Grevelingen (volgens het visstandonderzoek) uit pelagische vis bestaat, neemt deze toch een be scheiden plaats in op het Aalscholvermenu. Bo- demvis, met name platvis, is waarschijnlijk gemak kelijker te vangen. Opvallend is het grote bestanddeel aan Schar 50%) in augustus 1993, terwijl een jaar later bij de bestandsopname in 1994 nauwelijks Schar gevangen wordt. Verrassend was de uitkomst dat Aalscholvers ook Zagers Nereis virens bleken te eten. Zagers be zitten geen gehoorsteentjes zoals vissen, het enige deel wat van hen in de braakbal is terug te vinden zijn de chitine kaakschildjes. Hoewel Zagers graag door vissen gegeten worden, bleek uit de samen stelling van de braakballen dat de Aalscholvers de Zagers hoofdzakelijk zelf vingen. Deze vangst bleef niet zoals bij meeuwen beperkt tot de voor jaarsmaanden, maar ook in zomer en najaar wer den deze borstel wormen zeer veel gevangen. Zoals bij veel kleinere prooidieren valt het gewichtsaan deel ondanks het grote aantal gevangen exempla ren niet zo erg hoog uit. Naast de voedselanalyse was het voor de schat ting van de totale consumptie van belang om over betrouwbare gegevens te beschikken van het aan tal Aalscholvers dat zijn kostje in de Grevelingen opscharrelt. Hiervoor werden slaapplaatstellingen verricht en de vogelbewegingen in de ochtend na de slaapplaatstelling geregistreerd. Het bleek dat de maandelijkse telgegevens van Staatsbosbeheer een betrouwbaar beeld gaven van het aantal vogels dat in het meer zelf foerageert. Alleen voor het voorj aar moest er een correctie uitgevoerd worden voor vogels die vanuit de kolonie op Voorne in de Grevelingen vissen. Evenals in 1982 en 1988 werd in 1994 een onderzoek gedaan naar het voorkomen van bodemvissen door het uitvoeren van een gestandariseerde trek met de boomkor op een 80-tal lokaties. Daarnaast werd voor het eerst het voorkomen van pelagische (vrij zwemmende) vissen onderzocht met behulp van een boom- kuil. De gebruikte methode was door de geringe maaswijdte en langzame vaarsnelheid niet geschikt om het voorkomen van grote en snelle vissen (o.a. Paling) te bepalen. Ook voor vissen die meer gebonden zijn aan harde substraten zoals stortstenen dammen en dijkglooiingen Vorskwab, Vijfdradige meun.Botervis) of zeer ondiep water (Brakwatergrondel) is de methode ongeschikt. Het onderzoek werd verricht in op dracht van de waterbeheerder. Rijkswaterstaat - Directie Zeeland. Het Grevelingenmeer bleek vooral veel hele aal voor visetende vogels als futen, Aalscholver en kleine (en dikwijls ook jonge) vis te bevatten. 1de- Middelste zaagbek. Het aantal en vooral de ver- 80

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1995 | | pagina 14