Op stap
Zee-aas
met Gerard Ouweneel
De man drijft al jaren een pierenhandel. Op de parkeerstrook langs de Hellegatsdam richting
Zeeland. Vroeger vanuit een bejaarde DAF.Tegenwoordig uit een Passat met ook een lang leven
achter de rug. Tegen die auto staat een bord waarop met ongeschoolde hand geschreven ZEE
AAS. Mijn uit 1961 daterende Van Dale geeft dat woord niet. Maar ongetwijfeld begrijpt iedere
's zondagsmorgens richting Zeeland snellende belanghebbende, waarvoor hij op de parkeer
strook terecht kan. Meestal zit de ondernemer in zijn voertuig. Bij fraai weer staat hij er naast,ge
lijk een ijsverkoper bij de driewieler vol lekkernijen. Rijdt een auto de parkeerstrook op die er
uitziet alsof deze zee-aaskopers bevat, dan neemt hij een bereidwillige houding aan. Mij valt zo'n
ontvangst niet ten deel. Dat kwam zo.
's Zomers parkeer ik vaak op de strook. En struin
dan naar het favourite plekje dat vrij zicht biedt op
de Ventjagersplaat. Om, afhankelijk van het sei
zoen, ruiende Knobbelzwanen en Grauwe Gan
zen, Visarenden, Dwergmeeuwen, Reuzensterns
of Krombekstrandlopers te observeren. Bij gebrek
aan kopers,liet de middenstander voorheen duide
lijk blijken in te zijn voor een gesprek, door een
paar stappen mijn richting uit te komen. Ik was dat
niet. Daarom parkeerde ik ver van de zee-aason-
derneming vandaan. Een zomer kort nahet perma
nent droogkomen van de Hellegatsplaten, kon ik
de man niet ontlopen.Terugkerend van een broed-
vogelinventarisatietocht stond hij naast de Ci
troen. Nog bezig de met recreatieverkeer afgela
den Hellegatsdam zonder kleerscheuren over te
komen, riep hij al: "je hebt mazzel gehad dat ze je
niet bekeurd hebben".
"Ze waren zo vriendelijk me een vergunning te
geven", sprak ik, ongedeerd gearriveerd aan zijn
zijde.
"Van wie? Dan behoor je zeker bij die milieu
maffia! Toen er nog tij was ben ik er eens voor pie
ren op geweest, maar zo'n groene vent kwam me
vertellen dat ik er af moest. Ze gunnen een oude
man z'n pierenhandel ook al niet meer".
Zijn leeftijd viel moeilijk te schatten. Met die ste
kende oogjes en een lijf vol ingebouwd verzet, zag
de zee-aasmagnaat er uit alsof veel in de wereld
hem niet aanstond en mij al helemaal niet. Even
overwoog ik een uiteenzetting over pierenstekers
die door hun gedoe op drooggevallen slikken stelt
lopers beletten voedsel te zoeken. En over het del
taplan waardoor de oppervlakte van die voor vo
gels kostbare gelijdenslikken toch al zo afgenomen
was. En ook over mijn ergernis bij het zien hoe pie
renstekers, ieder per definitie met een grote ruimte
om zich heen,een heel getijdenslik weten te versto
ren. De man zou niet veel boodschap hebben aan
mijn zendingsboodschap en daarom zei ik maar
wel eens bij de Grevelingendam pierenstekers te
zien,
"Dat zijn Belgen mijnheer. Die deugen niet". En
hij begon op te sommen wat er zijns inziens alle
maal met onze zuiderburen mis was. Dat was heel
wat.Toen hij met de recensie klaar was ging hij ver
der met "En dan de Chinezen...". Bang nog menig
volk voor de boeg te hebben, sprak ik: "Kom, ik ga
weer eens door".
Hij wasnogniet klaar met me: "Ik zie je hier meer
rondscharrelen.Waarvoorisdat?"DemanJeekme
ook niet open te staan voor een verhandeling over
kranswieren en Knobbelzwanen. Ik antwoordde
daarom: "Ach, een beetje rondkijken".
"En voor dat beetje rondkijken geven ze je een
vergunning?", riep hij ongelovig uit. Sterk in het
defensief gedrongen liep ik de griendstrook in rich
ting Ventjager. De man riep me nog wat na. Geluk
kig niet te verstaan. Dat aan mij geen zee-aas te slij
ten viel was hem wel duidelijk geworden.
69