Bestemmingsmogelijkheden van de gronden in Grevelingen en Brouwershavense Gat Kees de Kraker Een aantal jaren geleden kreeg ik van Gert-Jan Buth een oud rapportje over onderzoek in de Grevelingen. Het droeg de titel: "Over de bodemgesteldheid en bestemmingsmo gelijkheden van de gronden in Grevelingen en Brouwershavense Gat", geschreven door Dr.lr. B. Verhoeven en Dr. A.J. Wiggers. Het was typisch een verslag van een op de landbouw gerichte dienst uit de tijd van de landaanwinningswerken en inpolderin gen van de vijftiger jaren. Dat die droogvallende grond niet alleen uit kleiarm zand of lichte zavel bestond waarop in de toekomst mogelijk geboerd kon worden, maar ook een belangrijke natuurfunctie had die inspirerend werkte voor natuurbeschermers, wordt geïllustreerd met het voor beeld van de Hompelvoet. Plannen, modellen, bestemmingen en toekomstvisies zijn dikwijls erg tijdgebonden: de behoeften en ontwikkelingen van het moment worden naar de toekomst geëxtrapo leerd. Maar mèt de tijd veranderen de behoeften van de samenleving en de visies op wat maatschappelijk wenselijk is. Een heel duidelijk voorbeeld hiervan valt waar te nemen in de achtereenvolgende inrichtingsschetsen van het Grevelingenbekken. Inleiding Niet voor niets is er sprake van enige euforie onder natuurbeschermers wanneer er bij de uitvoering van het Natuurbeleidsplan nieuwe natuurgebieden worden aangelegd op voor malige landbouwgrond. Tientallen jaren was het immers alleen maar vechten om het verlies aan natuur te beperken. Kleine landschapsele menten als putten, welen en kreken werden dichtgeschoven of gebruikt als stortplaats, hobbelweien geëgaliseerd. De natuurwaarden van het agrarische landschap nivelleerden enorm (zie elders in dit nummer) en natuurbe schermers moesten overal in het geweer komen tegen telkens nieuwe aanslagen op wat nog resteerde aan waardevolle natuur. Het onttrekken van gronden aan de land bouw voor natuurdoeleinden is het tegenover gestelde van wat er tot voor kort altijd gebeur de. Eeuwenlang. Door het inpolderen van schorgebieden ontstond het zuidwestelijk klei gebied van Zeeland. Zuid-Hollandse Eilanden en Noordwest-Brabant. Vrijwel elk stukje grond kon gebruikt worden.Toen in het kader van het Deltaplan delen van het intergetijde- gebied van de voormalige zeearmen voorgoed zouden droogvallen werd bij de bestemmings- mogelijkheden daarvan, in eerste instantie aan de landbouw gedacht. Zo ook in de Grevelin gen. "Op verzoek van de Hoofdingenieur-Direc teur van de Directie Deltawerken-Zuid is door de A fdeling Bodemkundig Onderzoek van de Wieringermeerdirectie (Noordoostpolderwer- ken) een bodemkartering verricht in Grevelingen en Brouwershavense Gat.In sep tember 1956 werd hel veldonderzoek verricht, de rapportage daarover met de eraan gekoppelde beschouwing aangaande de be- stemmingsmogelijkheden van de droogvallen de gronden verscheen in juli 1957. Rapport 1957 Bij het bodemkundig onderzoek blijkt dat er eigenlijk maar weinig droogvallende gronden in de Grevelingen geschikt voor landbouw doeleinden zijn. Het overgrote deel bestaat uit kleiarm zand (lutumgehalte:0-3%) dat nauwe lijks voedingsstoffen bevat en erg droogtege- voelig is. Dat weerhoudt de samenstellers van het rapport er niet van om alvast een claim op deze gronden te leggen, die eventueel als wis- 54

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1999 | | pagina 54