Voor de sluiting van het Haringvliet konden op de Ventjagersplaal tot maximaal 19.000 Wintertalingen verblijven. Foto:Henk Harmsen. wuste 2e november 1970 in de Dobrogea in Roe menië, ten zuiden van de Donaudelta. En hoewel de watervogels daar ons meer dan genoeg bezig wisten te houden, waren die dag de gedachten wèl bij de milieuschok die die andere delta een kleine drieduizend kilometer westelijker te verwerken kreeg. 'DeWintertalingenzullen nu wel in paniek zijn',zeiTom 's avonds,opzijn horloge kijkend. En dat waren ze, hoorden wij later van lieden die ge tuige waren van het laatste tij dat rondging. Toen was het voorbij. Geen droogvallende getijden- slikken meer... de Wintertalingen en steltlopers verdwenen. En masse en direct. Wanneer conform de plannen omstreeks 2020 het getemd getij is geïntroduceerd en de plannen overeenkomstig de MER-verwachtingen uitpak ken, keren Wintertalingen en steltlopers onge twijfeld terug. Mits natuurlijk bij laagwater in Biesbosch en Hollandsch Diep-Haringvliet weer voldoende getijdenslik droogvalt en mits op en rond die slikken de fouragerende vogels hun noodzakelijke rust krijgen. Voor beide elementen is pessimisme ongegrond. Want stel dat zand- en slibhonger in de halve eeuw voorafgaand aan het begin van de getemd getijfase een zodanig egali serend effect hadden dat van droogvallend slik weinig sprake meer is, dan heeft Waterstaat laten zien genoeg know-how in huis te hebben hiervoor succesvol aan de slag te gaan. En om rust te kun nen garanderen boekte natuurbehoud de afgelo pen kwart eeuw goede resultaten. Tiengemeten Begin 1977 was de natuurbeschermingssituatie in het gebied op een dieptepunt (Ouweneel 1977). Sindsdien ging het bergopwaarts en werden voor al langs het Haringvliet successen geboekt. Dat geldt veel minder voor het Hollandsch Diep, ter wijl pas recenter natuurbehoud in de Biesbosch de wind in de zeilen kreeg. In en langs het Haring vliet kwamen via het traject natuurbeschermings wet en verwerving een reeks platen, buitendijkse gebieden en Tiengemeten in handen van de beide terreinbeherende organisaties. Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten. Eerst moest men op veel plaatsen in verdediging tegen de zand- en slibhon ger, die de onbeschermde oevers van de kostbare buitendijkse terreinen in rap tempo deed afkal ven. Dat gebeurde. Toen kwam het stadium van actief beleid, met daar waar mogelijk uitbreiding van bestaande c.q. aanleg van geheel nieuwe pla ten. Zo kwamen bij de Scheelhoek buitendijkse eilanden, waar in 1999 1072 paar Visdieven, 74 paar Zwartkopmeeuwen, 2040 paar Kokmeeu wen en 113 paar Kluten broedden en ook Kleine Plevieren, Bontbekplevieren en de zo kostbare Strandplevieren. Op de geheel nieuw ingerichte en uitgebreide Slijkplaat telden de RlKZ-mede- 41

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 2000 | | pagina 11