Lachend stapt'ie dan wegnaar de keuken. Gert,z"n pleegzoontje.is intussen op komen dagen en wijdt mij, als elke zondag, weer in betreffende al de dingen die 't leven in de voorbijgane week op de boerderij bracht. Ik moet de kip zien, die op een bijna niet te bereiken plek boven de stal achter palingfuiken, planken en' t ij zeren geraamte van een oude wieg zit te broeden op 18 eieren, heb m'n mening te zeggen over de twee kalvers die uit Rotterdam zijn gekomen,stel vast dat de jonge konijnen flink gegroeid zijn en dat de gans een prachtig plekje uitzocht om z'n eieren uit te broeden. Gakkend lopen z"n soortgenoten op het rommelig erf. Dan verschijnt 'oom Kees'. Kwispelstaartend loopt Pucky achter hem aan. Maar als de baas *m ontdekt, is 't gedaan met z'n vrijheid. "Gert sluit eerst die hond eens op in z'n kot. anders hebben we straks weer de grootste dol met hem", en tegen mij "Ja, zie je, hij is ons al twee keer nagezwommen naar de hil en daar kon ik hem niet gebruiken. Hier,deze kiel moetje aantrekken, wanneer je straks op de hil gaat. Anders loopje er te veel uit in je stadspakje en wanneer de vogels schrikken gaan ze naar m'n buurman en daar heb ik niets aan." "We varen eerst naar de tweede hil, daar kom je niet op. Later kun je daar ook wel eens mee heen, nu nog niet. Je moet weten, dat we gister (29-4-1933) de eer ste vijf eieren hadden van de Grote Stern die bij mij dit jaar alleen op de tweede hil schijnen te zullen nestelen. Nu zitten ze er nog lang niet vast genoeg en boven dien zijn ze veel gevoeliger voor veranderingen dan de meeuwen, zodat ik je nu nog niet mee durf te nemen." "Trouwens is 't ook aardiger wanneer ze volop broeden, om er dan eens rond te kijken, alhoewel ik weet dat het elke vogelvriend zeer doet, wanneer ze zien dat je eieren van de Grote Stern raapt. Maar ik neem je nu speciaal mee om eens te laten zien, hoeveel eieren er nog blijven liggen en ik er nog uit laat broeden! Je zult er versteld van staan." "Maar kom we gaan. Heb je de hond opgesloten, Gert'?""Mooi en je zorgt maar dat je, wanneer we van de tweede hil terugkomen,je aan de dijk bent tegenover de eerste hil, dan nemen we je daar wel op."" 't Komt in orde!" Eén schuit ligt in 't water, één half op de glooiing. "Nog veel dooien gevonden op de hil deze week", vraag ik wanneer ik een dode meeuw in de schuit ontdek. "Nee.'k geloof alleen van die. Vorige week zes. maar die heb je gezien, hè?" "Geen ring",zeg ik, terwijl ik hem aan de poten omhoog til."Heb ik ook al naar gekeken.'k denk er altijd om voordat ik ze weggooi, maar ik tref er niet één. nooit één, weet je". Ze varen reeds. Een grote houten schuit ligt omgekeerd op de wal en biedt me een goede zitplaats.Terwijl ik zo wat gedachteloos op de bodem van 't geval zit te staren, ontdek ik in de korsten die ik erop aantref resten van mosdierkoloniesen wel vandeVliescelpoliep (Membnmipom) .(Oï het M. membranacea of M. pilo- sa, resp. Fijne en Harige Vliescelpoiiep betrof weet ik niet. Wie vertelt me eens hoe of ik deze twee 't best kan onderscheiden? Pucky tuurt vanachter! wijdmazig kippengaas z'n baas na en jankt zachtjes. In de verte zie ik boven de hil de vogels fladderen in de zon. Elke windvlaag brengt duidelijk het gekrijs tot aan de boerderij en doet het waterover de palingkisten klotsen, tegen de schuit en langs de glooiing. Klompenklotsend loopt een visser over de Scheldedijk.een paar paaltjes op de schouder, een mand op de rug. O, die gaat eens kijken of er niet wat roggen voor 'm te vangen zijn op de Blindendam.'t Is bijna eb. Wacht daar moet ik ook bij zijn. Op de fiets rijd ik over de inlaagdijk lot de scheiding van de eerste en twee inlaag... Rykel ten Kate 4

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 2001 | | pagina 6