De Dennenpijlstaart is een betrekkelijke nieuwkomer op Goeree-Overflakkee. Collectie Hans Huisman, Foto: Gert-Jan de Zoete. de bosje ook de mooie spanner Mesoleuca albicil- lata blij kt voor te komen, een soort van open plek ken in bosgebied. En ronduit bevreemdend is de waarneming in 2003 van 3 exemplaren van de Veelvraat Macrothylacia rubi, een spinner waar van de rups ondanks de naam een uitgesproken voorkeur heeft voor heide. Dit laatste is dan weer de omgekeerde "bewe ging" van de Nachtpauwoog Saturnia pctvonia, vanouds wijdverbreid in heidestreken, waar de rups op struikheide leeft, maar ook een geregelde verschijning in de zuid-westhoek, waar de rups op braam te vinden is. Deze vlinder is in het westen juist veel zeldzamer geworden. Diegenen die in augustus bramen plukken zal het opgevallen zijn dat ze de dikke, groene, doornige rupsen weinig meer zien. Voor- of achteruitgang? Natuurlijk blijven schommelingen in de vlin derstand niet beperkt tot het Deltagebied. Er zijn diverse voorbeelden van vlinders, die in mijn jon- gensj aren alleen uit het zuidwesten bekend waren en die later incidenteel -bv. de fraaie bladroller Lozotaeniodesfonnosana van Den-, geregeld -de uil Paradiarsia glareosa- of zelfs vrij algemeen -de uil Agrotis puta- in andere provincies gevonden zijn. De meest spectaculaire uitbreidingen komen echter niet van deze grotere vlinders, maar juist van de hele kleine. Daaronder zijn diverse groe pen, de "mineerders", waarvan de rupsen in bla deren leven, dus tussen de lagen waaruit een blad is opgebouwd. (Dit is met het blote oog goed waar te nemen als een lichtere, kronkelige gang of een vlek in het blad.) Het zou veel te ver voeren om alle zich uitbreidende mineerders te noemen. maar één voorbeeld wil ik u niet onthouden. In 1984 is er in Macedonië op Paardenkastanje een bladmineerder ontdekt, die tot dan voor de wetenschap onbekend was. In 1989 werd Oosten rijk bereikt, in 1993 Tsjechië en in 1994 Zuid- Duitsland. De eerste melding uit onsland kwamin 1998, maar gelijk al in flink aantal. Dit betekent dat een vlindertje met een vleugellengte van 2-3 mm. oprukte met een snelheid van ongeveer 100 km. per jaar! De schade aan de kastanjes in Mid den-Europa is inmiddels heel fors, in Oostenrijk is in 1994 al een nationale rel ontstaan waarbij de ontdekker van de vlinder de meest onzinnige ver wijten werden gemaakt. Na 1998 is vrijwel ons hele land gekoloniseerd, maar men verwacht niet dat de schade hier onherstelbaar zal zijn.Mogelijk is de soort toch vorstgevoelig. Men kan zich afvragen of er wel vlinderpopula ties zijn die geheel aan deze dynamische schom melingen ontsnappen. De Bastaardsatijnvlinder Euproctis chrysorrhoea is zolang ik me heugen kan op Flakkee aanwezig geweest; in de duinen was de rups meest vrij gewoon. De uitbarsting,die we de laatste j aren meegemaakt hebben zal ieder een zich nog goed herinneren. Dergelijke explo sies zijn vaak moeilijk te verklaren; het enige wat je met redelijke zekerheid kan voorspellen is dat: de populatie, gezien de voorgeschiedenis, in de toekomst vroeg of laat tot zijn oude proporties zal terugkeren, ook zonder menselijk ingrijpen. Vaak wordt ons de vraag voorgelegd of de nachtvlinderstand even hard achteruit gaat als de dagvlinders. Dit soort getallen zijn altijd heel aan vechtbaar, maar van de dagvlinders is bijna de helft uit ons land verdwenen of bijna verdwenen. Hoe staat het nu met de ruim 2200 nachtvlinders? Het is juist de boven beschreven dynamiek, deze 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 2004 | | pagina 16