van broedvogelinventarisaties die vaak in Fries-
land in weidevogelgebieden wordt toegepast.
Deze methode is niet onomstreden en er is altijd
discussie hierover tussen vogelaars. Er zijn voge
laars die stellen datje het gebied niet in moet gaan
omdat je te veel verstoort en op een afstand de vo
gels moet noteren met een territoriumgedrag of
zittend op of scharrelend bij het nest. Deze zgn.
territoriummethode is dan wel niet 100% nauw
keurig maar verstoort tenminste niet. Anderen,
vooral vrijwilligers van de Friese Bond van Vogel
wachters gaven de voorkeur aan het in linie lopen
door een gebied en opzoeken van de nesten. Deze
methode is meer ingegeven door de traditie van
eieren zoeken in Friesland, maar ook als start van
de nazorg waarbij individuele nesten beschermd
worden tegen vertrapping en maaien.
Het is mij één keer gelukt om in een zeer goed
weidevogelreservaat de resultaten van de territo
riummethode en de liniezoekmethode naast el
kaar te leggen. Lokale vrijwilligers wilden wel
meewerken aan deze vergelijking.
Er waren een aantal opvallende verschillen. De
liniezoekmethode bleek veel nauwkeuriger. De
aantallen broedvogels (nesten) waren veel nauw
keuriger vastgesteld en ook de locatie van de nes
ten was veel nauwkeuriger. Via de territoriumme
thode werden stiekeme soorten als broedvogel
over het hoofd gezien. Een uit de slootwal weg
vliegende Watersnip werd beschouwd als door
trekker terwijl hij van een nest komt en pas opval
lend wegvliegt als het ver genoeg van het nest is.
Ook dicht op elkaar gepakte broedvogels zoals de
Grutto, die soms een kolonie vormt in zeer goede
weidevogelgebieden, werden onderschat. Een
wolk roepende en scheldende weidevogels is vrij
wel niet te tellen. Scholeksters met territoriumge
drag werden genoteerd als broedvogel. Kortom
de liniezoekmethode bleek veel betrouwbaarder.
Ik ben na dat jaar met die opvallende verschillen
in nauwkeurigheid van de liniezoekmethode en
de territoriummethode geen profeet geworden
van het in linie door broedvogelgebieden lopen
om broedvogels en nesten te tellen. Een vogelaar
moet misschien nog wel meer ervaren zijn om nes
ten te kunnen vinden dan om territoriumgedrag
te kunnen herkennen. Maar dat het bij goede vo
gelaars in overvolle broedgebieden broedvogel
inventarisaties oplevert van uitzonderlij ke kwali
teit dat heb ik mij sindsdien wel gerealiseerd.
In de Grevelingen zijn de broedvogelinventari
saties van deze uitzonderlijke kwaliteit. De me
thode is het meest toegesneden op dit grote open
gebied met veel kolonies van grote aantallen
broedvogels. Als je dan toch een kanttekening
wilt plaatsen,zou je kunnen stellen dat het beheer
mogelijk de tellingen beïnvloed heeft. In het open
gebied kunnen nesten van Zilvermeeuwen nog
eenvoudig opgespoord worden. Dat wordt moei
lijker wanneer struweelvorming doorzet. De aan
tallen broedvogels van deze meeuwensoort op de
Veermansplaat zijn bij verder gaande struweel
vorming volgens de methode van het RIKZ ge
schat. Het is wel aardig om deze methode te be
schrijven hoewel het voor datgene wat ik over
struweelvorming en broedvogeltellingen wil zeg
gen niet relevant is. De inventariseerder staat op
een afstand van de kolonie en wappert vertraagd
met uitgestrekte armen, als het silhouet van een
zeearend. Meeuwen reageren hierop door mas
saal op te vliegen. Een schatting van het aantal
Meeuwen is nu mogelijk.
Terug naar de Zilvermeeuwen die hun nesten
tussen het struweel verstopt hadden. Deze kolo
nie is steeds moeilijker te tellen en zelfs met het
nabootsen van de Zeearend wordt de kolonie
sterk onderschat. Dat bleek in het jaar dat Staats
bosbeheer het struweel had afgezet en gemaaid.
De Zilvermeeuw bleef zich vestigen en er werden
meer nesten geteld dan de jaren tevoren. Waar
schijnlijk is het aantal Zilvermeeuwen al die jaren
niet veel veranderd, maar konden de aantallen
broedvogels niet goed geteld worden.
Belangrijk bij de broedvogelinventarisaties in
de Grevelingen is dat de tellers niet sterk gewis
seld zijn. Ik maak vaak genoegmee dat bij een ver
gelijking tussen twee broedvogelinventarisaties
geen harde conclusies getrokken worden over
veranderingen van broedvogelaantallen omdat
het twee verschillende inventariseerders zijn ge
weest. Zoiets simpels als een verschillende loop
snelheid tijdens een broedvogelinventarisatie is
van grote invloed op de resultaten. Het RIN heeft
dit effect onderzocht (Retel- Helmrich 1981). Na
correctie voor de invloed van de weersomstandig
heden en van de tijd van de dag kon een toename
van de nauwkeurigheid van de registratie van nes
ten gevonden worden van bijna 50% bij een afne
mende loopsnelheid van 6 km. tot 1,5 km. per uur.
Als je je bij de interpretatie van broedvogelgege-
28