men ze bij mij tot aan de afscheiding en de ruigte.
Jaap hielp me door hetprikkeldraadraster heen te
komen. In dit terrein met bulten en slenken wer
den nieuwe pogingen ondernomen om de slak-
kenlijst aan te vullen. Dat viel helemaal niet mee,
de slakkenfauna bleek slecht vertegenwoordigd,
althans op de delen die wij hebben bekeken. We
zullen misschien best wat hebben gezien, maar mij
staan alleen de vele pissebedden nog bij. Ik ver
geet dan te melden dat de plantenwereld hier
een positieve ontwikkeling liet zien, en al zeker
niet meer tot het hierboven genoemde, saaie
'reliëfrijke cultuurgrasland' te rekenen was.
Daaraan heeft natuurlijk ook het afplaggen, on
geveer vijf jaar geleden, bijgedragen. We zagen
onder andere een orchidee in een al wat minder
aantrekkelijke herfstverschijning, hertshooi
(Sint-Janskruid?) en lage plakkaten met rus.Toe
gegeven, we mochten ook het vele geprik van
ruige planten als grote brandnetel en akkerdistel
beleven op een paar hoge kopjes. De distel bracht
ons een tweede plantengal, hier opvallend rijk
vertegenwoordigd. Het gaat om een sterke op
zwellingvan de stengel,die door de aanwezigheid
van dikke vaatbundels een sterk geribde bol ople
vert ter grootte van een klapbes, of meer officieel:
de kruisbes. Dit is een gal van de Distelgalboor-
vlieg Euribia [Urophora] cardui. Jaap heeft in dit
terreindeel nog naar slakken gevist in een onder
gelopen laagte en/of een permanente poel, wat
drie schijfhorens opleverde. Die zijn niet apart ge
determineerd, omdat ze bij de waterslakken van
de Zouten Haard gevoegd zijn. Achteraf is er geen
reden om aan te nemen dat het om andere soorten
ging (zie hieronder). Ine moest vertrekken voor
bezigheden thuis, terwijl de twee mannen nog een
kans waagden aan de andere kant van het dijkje.
Zouten Haard
Bij de duiker in het dijkje zijn we de Zouten
Haard ingegaan. De hier aanwezige plas had een
oevervegetatie met zeegroene rus,gele lis en grote
egelskop. Er was ook een cypergras, dat we niet op
naam konden brengen. Het leek bijna op een pa-
pyrusplant, met de bladscheden tot een onbebla-
derdestengel1 verenigd en een slordige krans van
bladschijven in de top. Het zal een herfstvorm zijn
geweest van een plant die we in een eerder ont
wikkelingsstadium. tijdens de bloei, misschien
beter herkend hadden. De keukenzeven gingen
hier weer te water, wat een enkel schijfhorentje
opleverde. Er werd wat bagger verzameld wat
later bij nader onderzoek veel meer aan het licht
bracht. Daar zaten veel kleine schijfhorens in:
Witte- en Vlakke schijfhoren en Draaikolkschijf-
horen. Daarnaast vingen we nog wat ovale poel
slakjes (sl.)Het bezoek aan dit water was voor de
korte soortenlijst een aardige oppepper. Op het
land bleek het zoeken naar slakjes langzamer
hand vrij zinloos, de zon stond al te laag om in het
gewas nog iets te ontdekken. We bemerkten op
dat moment dat er ook helemaal geen hout of ste
nen te keren waren, wat toch nog snel, op een mak
kelijke wijze, slakjes had kunnen opleveren. Die
situatie had zich overigens nergens voorgedaan.
Kijkend naar de duinrichel in de verte zag ik het
struweel met veel dode of kale vlieren. In dat type
begroeiing was misschien een goed strooiselmon
ster te verzamelen, maar dat zou een hele onder
neming zijn door prikkeldraad en doornstruiken.
Daarvoor was het echter te laat geworden. We
deden enkel nog een poging om Jaap zijn verloren
schopje terug te vinden, helaas zonder resultaat.
Tot slot
De in het begin geuite verwachting om hier in
dit gevarieerde milieu een hoop slakken te vinden
is niet uitgekomen. Het lijkt waarschijnlijk dat de
inventarisatie teveel beperkingen kende om een
goed resultaat te leveren. We waren met weinig en
de bemonstering kende wat problemen.Toch is er
interessante informatie uit het resultaat te halen.
De samenstelling van de waterslakken laat bij
voorbeeld zien dat we met een (ver)zoet milieu te
maken hebben. Die slakken werden opgevist in
een water dat gevoed wordt vanuit een groter ge
bied. De waterkwaliteit van de bemonsterde
delen mag welhaast kenmerkend genoemd wor
den voor een groot deel van de beide Haarden,
want hier stroomt het water vanouds tezamen. Dat
zou betekenen dat de zoete kenmerken, gesignal
eerd in de provinciale vegetatiekartering, de juiste
en/of overheersende milieusituatie weergeven.
Die constatering is niet verrassend, maar het is wel
aardig dat ook vanuit een eenvoudige slakkenin-
ventarisatie te kunnen bevestigen.
De witte en de vlakke schij fhoren kwamen in op
merkelijk hoge dichtheid voor, wat volgens de lite
ratuur niet gangbaar is (Gittenberger c.s., 1998).
Een verklaring kan hier niet gegeven worden.
83