beginjaren negentig vliegen gemiddeld
2,5 - 3,5 jong per broedpaar uit. Het aan
tal j ongen bereikte een piek in 2004, toen
100 jongen werden vastgesteld. On
danks het daarna nog wat gegroeide
aantal broedparen is een dergelijke jon
genproductie sindsdien niet meer vast
gesteld. De jongenproductie in 2004
werd versterkt door liefst vijf tweede
legsels in evenzoveel kasten. In het twee
de goede jongenjaar 2007 waren dat er
vier. Tweede legsels zijn een uitzonde
ring op het eiland, in de meeste j aren ont
breken ze of wordt er hooguit eentje
vastgesteld.
Kerkuil en winterweer
Het IJnsen-getal is een maat om de
kracht van de Nederlandse winter te be
rekenen. Zachte winters scoren minder
dan 10, gewone winters zitten tussen de
10 en 15 en boven de 20 is sprake van een
strenge winter. De figuur laat duidelijk
zien dat de start van het project gehin
derd werd door streng winterweer. Op
merkelijk is het feit dat de erg koude
winter van 1995/96 slechts een klein ef
fect had op de toen net flink gegroeide
populatie. De daaropvolgende reeks
normale tot zachte winters pakte gunstig
uit voor de Kerkuil, maar het wat stren
gere winterweer van vooral afgelopen
winter heeft wel een duidelijk negatief
effect.
Verspreiding
Kerkuilen kunnen over heel Schou-
wen-Duiveland tot broeden komen,
maar er zijn wel duidelijk verschillen in
dichtheid. De beste regio lijkt de rand
van de Westhoek. Binnen een straal van
2,5 kilometer vanaf de rand van duin en
polder zijn 19 nestlocaties te vinden, die
in de periode 1985-2010 tenminste een
maal bezet zijn geweest. Andere goede
gebieden zijn Noordwelle-Looperska-
pelle, omgeving Schelphoek, Schudde-
beurs en de Maire. In enkele regio's zijn
wel een aantal nestkasten opgehangen,
maar blijft het aantal broedgevallen be-
Jongenproductie Kerkuil SD
Reeks2 Reeksl
120 4,5
Figuur 3. Gemiddeld aantal jongen per broedpaar (reeks 1, Y-as
rechts) en totaal aantal jonge Kerkuilen op SD per jaar (reeks 2,y-as
links).
-O- Ijnsen-getal N broedpaar
60 i
40
Figuur 4. Verband tussen aantal kerkuilparen en winterweer.
perkt. Dit geldt met name voor de polders tussen Brou
wershaven en Dreischor en tussen Bruinisse,Nieuwerkerk
en Oosterland. Ook een aantal kasten langs de Schouwse
zuidkust is niet bijster populair. In Zierikzee zijn geen kas
ten geplaatst en is de soort (nog) niet teruggekeerd.
Het lijkt erop dat een te grote mate van openheid de kans
op een vestiging verkleint, terwijl het raakvlak van op
gaand geboomte met een meer open landschap juist in trek
is. Dat sluit keurig aan bij de in veel West-Europese bron
nen omschreven voorkeur voor kleinschalig agrarisch ha
bitat. Opmerkelijk daarbij is dat die bronnen ook een voor
keur voor niet te ruig grasland aangeven, een habitat dat op
het eiland schaars gezaaid is.
Gemiddeld broeden er in West-Europa 1 tot 5 paar Kerk
uilen per 100 vierkante kilometer, maar in goede gebieden
kan de dichtheid oplopen tot enkele tientallen paren per
100 km2. In 1985-1995 lag de dichtheid op het eiland tussen
de 0 en 3,5 paren perlOO vierkante kilometer,maar in 1996
2010 was de dichtheid in de meeste jaren gelegen tussen de
5 en 10 paren per 100 vierkante kilometer, met een uitschie
ter naar 10,8 paar per 100 km2 in 2008.
102