Ook hier zouden de toenemende verzilting (verslechte
rend voedselaanbod) en het korte gras door ganzenbe-
grazing (weinig broedgelegenheid) oorzaken voor deze
achteruitgang kunnen zijn. In de Karrevelden, waar de
grootste vogeldichtheid per hectare werd vastgesteld,
broeden bovengenoemde eendensoorten nog wel in
redelijke aantallen.
Het zou te ver voeren alle aanbevelingen uit het rapport
de revue te laten passeren. De algemeenste daarvan wil
ik de lezer echter toch niet onthouden. Omdat kluut en
strandplevier, ook landelijk gezien, langs de Zuidkust
zo talrijk zijn, zou er bij het terreinbeheer ook speciaal
met deze soorten rekening gehouden moeten worden.
Dit kan door een juist peilbeheer, dat in de winter dan
extra hoog moet zijn. In nog niet alle gebieden is dat
het geval. Verder zou er door het strooien van schelpen
op geschikte plaatsen nog aantrekkelijker broedhabitat
voor strandplevieren kunnen ontstaan.
Omdat weide- en kustbroedvogels belangrijke soort-
groepen in het gebied zijn, zou het nuttig zijn om ook
onderzoek te doen naar hun broedsucces en dat te gaan
monitoren. Ook onderzoek naar de voedselbeschikbaar-
heid is, speciaal met betrekking tot de zojuist genoemde
soortgroepen, aan te bevelen. De kwantiteit en de
kwaliteit van de macrofauna in het gebied zijn immers
medebepalend voor hun broedsucces.
Ook wordt gewezen op predatie door ratten. Dit pro
bleem doet zich vooral voor bij koloniebroeders. Een
hoog winterpeil zorgt ervoor dat ratten het gebied ver
laten. In sommige gevallen zou rattenbestrijding met gif
kunnen worden overwogen. Om predatie door kraaiach-
tigen te voorkomen wordt aanbevolen in het gebied op
slag tegen te gaan van struiken en bomen. Deze bieden
een schuilplaats en uitvalsbasis aan deze vogels.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat steltlopers een
sterke voorkeur hebben om in regenwaterplassen te
foerageren. Het lijkt er dus op dat het brakke water hun
minder voedsel te bieden heeft. Er wordt aanbevolen
om situaties waar regenwater wordt vastgehouden te
behouden en ze, waar mogelijk, uit te breiden. Ook zou
er gekeken moeten worden hoe de voedselsituatie in de
brakke tot zoute delen verbeterd zou kunnen worden.
Ten slotte wordt gewezen op het gevaar dat, door be
zuinigingen bij Rijkswaterstaat, de jaarlijkse monitoring
van alle kustbroedvogels in de Delta door DPM dreigt
te verdwijnen. De ontwikkelingen van deze soortgroep
zouden dan niet meer kunnen worden gevolgd, waar
door adequate beheersmaatregelen ten behoeve van
deze speciale groep niet genomen kunnen worden.
Mocht het zover komen dan ligt hier wellicht weer een
nieuwe taak voor de Vogelwerkgroep(en)!?
Dankwoord:
Dank is verschuldigd aan alle medewerkers aan het
project. Mark Hoekstein dank ik in het bijzonder voor
het beschikbaar stellen van een aantal grafieken uit zijn
rapport.
Literatuur:
Ende G. van den Tromper L., 2010. Tien Jaar Broedvo-
gelonderzoek in Prunje Noord en Zuid. Zêêlieven 2010.
Hoekstein M. 2012, Broedvogels van de Zuidkust van
Schouwen in 2012. Een inventarisatie van objecten van
Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer. Inventarisatie
rapport Het Zeeuws Alternatief, Goes.
Vergeer J.W. Hoekstein M. Ende G. van den, 2009.
Broedvogels van de Prunje in 2008. SOVON-inventarisa-
tierapport 2009/07. SOVON Vogelonderzoek Nederland,
Beek-Ubbergen.
35