Peter L. Meininger, adviseur ecologie bij Projectbureau Zeeweringen
Gevolgen van project Zeeweringen
Reeds vóór de start van project Zeeweringen in 1997
was duidelijk dat het versterken van de steenglooiingen
een grote invloed zou hebben op de daar aanwezige
begroeiing van wieren en planten (Van Berchum et al.
1995). De meest eenvoudige en goedkope oplossing zou
zijn geweest het aanbrengen van grote hoeveelheden
breuksteen in combinatie met gietasfalt. Dit zou echter
een grote aantasting zijn geweest van de aanwezige
natuurwaarden en was ook vanuit landschappelijk oog
punt ongewenst. Daarom werd al in een vroeg stadium
geëxperimenteerd met diverse vormen van betonzuilen,
al dan niet voorzien van een "ecotoplaag": een poreuze
laag waarop wieren en planten makkelijker zouden kun
nen hechten. Er werd zelfs een tijdelijke "dijktuin" aan
gelegd, waar het begroeien van vele dijkbekledingstypen
werd gevolgd. Bij de eerste aangepakte dijktrajecten
langs de Westerschelde werden bij wijze van experiment
ook diverse materialen toegepast.
Hoe zit het nu met de dijken? De begrenzing van de be
treffende Natura 2000-gebieden wordt formeel gevormd
door de buitenkruin van de dijk. Dijken grenzen altijd
aan "kwalificerende" habitats, zoals slikken, schorren
of ondiep water, maar vormen zelf geen kwalificerend
habitat. Dit is vrij opmerkelijk, want de "kunstmatige
rotskusten" (vooroever, kreukelberm en steenglooiing)
herbergen een bijzondere flora en fauna.
Vele soorten algen, wieren, slakken, sponzen, zeeanemo
nen, maar ook mossen en vaatplanten zijn te vinden op
de dijken. Beheer en onderhoud van deze "kunstmatige
rotskusten" verdienen dus wel degelijk aandacht!
Verscheidene op de dijken voorkomende planten zijn
beschermd in het kader van de Flora- en faunawet,
zoals aardaker, grote kaardebol, klein glaskruid en
wilde marjolein. Ook zijn er de zogenaamde provinciale
aandachtsoorten: soorten die een rol spelen bij het door
de Provincie Zeeland geformuleerde soortenbescher-
mingsbeleid (Provincie Zeeland, 2001). Hieronder zijn
veel zoutminnende soorten, zoals zeekool, zeevenkel en
strandbiet. Veel van deze zoutminnaars staan ook op
de nationale Rode Lijst van bedreigde plantensoorten:
beheerders worden geacht extra rekening te houden met
deze soorten.
Al vóór de ontwerpfase worden de dijktrajecten geïn
ventariseerd op de aanwezigheid van planten en wierge
meenschapen. Dit geeft in ieder geval de potenties van
deze dijkvakken aan, waarbij het streven is ten minste
de huidige waarde te herstellen en waar mogelijk te
verbeteren.
De laatste jaren wordt slechts een beperkt aantal bekle
dingstypen gebruikt. De keuze hiervan wordt gebaseerd
op de technische toepasbaarheid, de kansen op herstel
of verbetering voor populaties van planten, wieren en
onderwaterfauna, beheer en onderhoud en de kosten.
Het "bovenbeloop" van de dijk bestaat meestal uit een
kleidijk, soms uit open steenasfalt, meestal afgestrooid
met grond. De buitenberm is meestal voorzien van een
onderhoudsweg. De bekleding bestaat hier uit water-
bouwasfalt of open steenasfalt, al dan niet afgestrooid
met grond. De "boventafel" (de glooiing boven gemid
deld hoogwater; zie afbeelding) wordt voorzien van
betonzuilen (zonder ecotoplaag), gekantelde betonblok
ken of waterbouwasfalt. De "ondertafel" wordt voorzien
van betonzuilen (al dan niet met ecotoplaag), gekantelde
betonblokken of breuksteen, ingegoten met gietasfalt
(het gietasfalt wordt vaak afgestrooid met lavasteen om
een ruwer oppervlak te krijgen). De kreukelberm bestaat
meestal uit losse breuksteen.
Doorsnede van een zeewering met de namen van de
diverse onderdelen.
Bovenbeloop
Buitenberm
Hoogwaterkering
(dijk)
Boventafel
Gemiddeld hoogwater
Ondertafel
Kreukelberm
K^euke
Mogelijk te verbeteren bekleding