Een ontmpeting met
Teun Ros
Natuurmensen
Schouwen-Duiveland
Ook paling werd goed verkocht, ze moesten niet te
dun, maar zéker niet te dik zijn, die werden trouwens
direct teruggezet. Bij vochtig weer "liep" de paling
over de weilanden, op weg naar open water. Door de
vele suatiesluisjes kwamen ze makkelijk in de Ooster-
schelde terecht. Je moet je voorstellen dat de kooiplas
met weinig doorspoeling vrijwel dood water was, met
alleen maar bloedzuigers, en uitgezette glasaal er
onmiddellijk vertrokken was naar omliggende vaarten
en sloten met meer doorstroming. Iets om over na te
denken bij het water in Plan Tureluur. Naarmate ik wat
ouder werd, trok ik er graag alleen op uit, maar gezien
het vele water en steile kanten stelden m'n ouders dat
niet altijd op prijs. In de buurt kon het geen kwaad. Er
liep vanaf de eendenkooi een brede vaart richting ons
huis. De zeekraal (krabbekwaed) groeide zogezegd bij
de achterdeur. Mijn oom Gerard de Wilde was 10 jaar
ouder en bracht veel tijd bij ons door, hij kwam op z'n
fietsje vanaf Brouwershaven. Hij wist heel veel en ook
van hem leerde ik veel.
John sprak met Teun Rosmolen,
zoon uit een oud kooikersgeslacht,
in zijn huis aan de rand van Zierik-
zee. Teun is geboren op 28 no
vember 1934 in het kooikershuis
aan de Slikweg in de gemeente
Ellemeet. Hij is getrouwd met Rie
Murre uit Poortvliet.
Hoe zijn je herinneringen aan die eerste
jaren op de kooi?
Mijn eerste kinderjaren voltrokken zich
zoals dat gaat in volstrekte onwetendheid,
maar, ik "heugde" al vroeg. Mijn eerste
flarden van herinneringen gaan terug tot de
brand door blikseminslag in de grote schuur
van buurman Willem den Boer (later naar
Levensstrijd). Het was nog in de tijd van de
Jan van der Heyden handbrandspuit. Mijn
vader was achtste pompenist. De brandweer
mannen kwamen bij ons uitrusten en koffie
drinken. Dat waren maar flarden, het is niet
zo van; hier ben ik dan, nee, steeds meer
werd de wereld rondom me herkenbaar. Be
halve mijn ouders was de herkenbare wereld
het geluid uit de eendenkooi, de meeuwen
die in grote groepen in de Prunje rond de
eendenkooi broedden. De zilte geur, die ik
als vanzelfsprekend beschouwde. De vaarten met de
"zoutbonken" (palingbrood of Bryozoa, red.) die je zo
lekker uit elkaar kon pulken. Met mijn moeder plantjes
kijken, zij kende alle wilde planten. Met mijn vader,
mee de eendenkooi in, tijdens het vangstseizoen héél
stilletjes in het "kijkkotje", waar je door spleten in de
kooiplas kon kijken. Eén geluidje en het was alsof er
een storm opstak, alle eenden vlogen tegelijk op. De
kokmeeuweneieren werden selectief geraapt, zodat
aan het eind de meeuwen toch konden broeden op een
compleet legsel. De manden vol eieren moesten eerst
worden geschouwd, dat wil zeggen in een emmer water
met gras tegen het deinen erin, even ondergedompeld
en kijken of ze wel de goede beweging maakten. Er
was altijd veel belangstelling voor meeuweneieren, ze
werden grif gekocht. Ik herinner me nog de delicatesse
van hardgekookte meeuweitjes. Ook paling zat er in
het lage land in overvloed, wij vingen met gemak hon
derden kilo's. Je hoefde maar een fuik in een slootje te
zetten.
16