Deltavogeldagen tachtig
jaar geleden
Uit de dagboeken van
Tom Lebret
Sinds november 2012 is er een nieuwe sec
tie van de Nederlandse Ornithologische Unie
actief, te weten de Avifaunistische Kring
Nederland, de AKN. Een van de doelstel
lingen van die club is het veiligstellen van
ornithologisch erfgoed, een enigszins thea
trale aanduiding voor dagboeken, foto's en
films, veldaantekeningen en archieven van
heengegane vogelaars.
Dat dit streven geen loos bedenksel is, bleek inmiddels
duidelijk. Voor veel waardevols kwam het AKN te laat en
waren het vuilnisvat of de papierversnipperaar de club
voor geweest. Dankzij Huub Oome gold dat niet voor de
dagboeken van de Dordtenaar Tom Lebret (1918-1982),
kenner van de Delta-avifauna en internationaal ver
maard deskundige van vooral watervogels. Lebret was
vanaf zijn elfde geboeid door vogels. Zijn eerste waarne
mingen noteerde hij in 1929.
Het doornemen van de dagboeken was een aangename
ervaring. En omdat hij levendig en bevlogen schrijft met
plotselinge overgangen naar vertrouwelijke en gewone
spreektaal was het ook tijdrovend. Bij het zien van een
zeearend schrijft hij poepgoed en over een defecte ta
ling die hij langs het Hollandsch Diep na een spannende
jacht weet te verschalken, lezen we 's avonds om 6 uur
had ik het ding verslonden.
Zijn werkelijke vogeldagboeken vangen aan op 1 janu
ari 1932. Hij was toen 13 jaar oud. De aantekeningen
gaan in verhaalvorm, waarin hij zich niet beperkt tot het
noteren van de waargenomen soorten maar vooral het
terreingebruik en voedselgedrag aan bod komen. Het
landschap speelt een belangrijke rol, waarbij hij met
woorden als luisterrijk en allerprachtigst uiting geeft
aan opgedane emoties in het veld. Trouwens, het opmer
kelijk rijke woordgebruik valt op. Begin dertiger jaren
waren natuurbeschrijvers als Tolman en De Stoppelaar
gewoon hun veldbelevenissen in overdadige bewoordin
gen neer te schrijven. Lebret zal die geschriften gekend
hebben. Vaak bezigt hij voor waargenomen soorten de
volksnamen: Kragenmaker voor kemphaan en dompho-
ren voor roerdomp. Goudmerel voor de wielewaal en de
bruine kiekendief is een koop, een benaming die trou
wens nog wel eens te beluisteren valt.
Tom Lebret en Sir Peter Scott in Roemenië 1971.
De op de Singel in Dordrecht wonende jonge Lebret ging
voor zijn excursies het Eiland van Dordrecht op, tot aan
de rand van de Dordtse Biesbosch. Leden van de Vogel
werkgroep De Biesbosch zullen de komende tijd via hun
digitale nieuwsbrief kunnen kennisnemen van enkele
vogelbelevenissen van de jonge Lebret in de Biesbosch
van circa tachtig jaar geleden.
NJN
Op 10 februari 1934 vond in Dordrecht de oprichting
plaats van een afdeling van de NJN, de Nederlandse
Jeugdbond voor Natuurstudie. De toen vijftienjarige
Lebret werd 'voorlopig' lid, maar kreeg wel het penning
meesterschap toegeschoven. De NJN-ers gingen voor
hun kampen vaak naar de kust van de eilanden van de
Zeeuwse en Zuid-Hollandse Delta. Op 8 juni 1935 gingen
ze voor een Pinksterkamp naar Goeree. Vanaf de veer
boot vanaf Hellevoctsluis zien ze op de Platen (Slijk-
plaat?) o.a. kluten, die in het dagboek met onderstreping
en uitroepteken worden gedecoreerd: kennelijk kende
Lebret die soort nog niet van zijn Biesboschtochten.
In Ouddorp wordt op de wei achter Voogd een kamp van
tenten en tijger\'allen (latrines) opgericht. Te lezen is we
konden direct aan de schaft en vroeg naar de kooi. Door
't leut maken wordt er maar weinig geslapen.
22