John Beijersbergen Door Johan Everaers Een vaste rubriek in Sterna vormt het interview van hoofdredacteur John Beijersbergen met een meer of minder bekend lid van NVSD. Onlangs nodigde ik John uit voor een gesprek, omdat hij nu zelf maar eens aan de beurt moest komen. Een 'ontmoeting' zou het niet worden, we zijn namelijk al bevriend sinds we elkaar ongeveer veertig jaar geleden ontmoetten ten huize van Krijn Tanis bij de voorbesprekingen die leidden tot de oprichting van de Vereniging voor Natuur- en Land schapsbescherming Goeree-Overflakkee. Geen C.V. of loopbaanbeschrijving van de voorzitter van de NVSD en hoofdredacteur van Sterna, want wie kent niet John Beijersbergen als de man die zich al ruim veertig jaar bemoeit met en zich inzet voor natuur en landschap van Zeeland. Geen ontmoeting dus, maar een gesprek met John Beijersbergen. Bij het binnenrijden van Noordgouwe was John de kaalslag opgevallen langs de Heereweg, waar in januari langs de begraafplaats nogal wat volwassen bomen zijn gekapt. Vanuit de serre ziet hij nu ook voor het eerst de GPS-mast aan de zuidkant van het dorp, die tot voor kort schuil ging achter een rij populieren. We maken er niet veel woorden aan vuil en starten ons gesprek. Ik confronteer John met een eerder in Sterna geciteerde uitspraak van Frans Jansen: Wie een vogel wil beschermen, moet zijn biotoop beschermen. Ja, dat was toen een soort devies van Frans. Hij wist heel goed dat het ophangen van vetbollen en dergelijke kijk genot oplevert voor vogelliefhebbers, maar dat het met bescherming van vogels niet veel te maken heeft. Als kleuter was hij in 1919 verhuisd van Stellendam naar Brouwershaven. Hij werd in 1934 lid van de NJN-afde- ling op Schouwen-Duiveland en kwam er in contact met coryfeeën als Johannes Vijverberg, Rykel ten Kate, Jan Joost ter Pelkwijk en anderen, van wie hij veel leerde. Voor Frans waren zij voorbeelden. Later werd Frans, die bestuurder was van allerlei instanties, een zeer gewaar deerde voorzitter van de Natuur- en Vogelwacht. Ik ontmoette hem begin jaren '70 toen ik nog student was en plannen had om me op Schouwen-Duiveland te vestigen. Ik had m'n oog laten vallen op het later afge broken huisje van Vogelbescherming in de Koudekerkse Inlaag en dacht dat Frans misschien iets voor me kon regelen. Dat had hij kunnen doen als hij het tijdig had geweten, maar nu liep het op niets uit en ik huurde later een huisje in de polder bij Dreischor. Maar Frans was wel mijn eerste contact met de Natuur- en Vogelwacht. Hij zag een rol voor me als jong bestuurslid van NVSD, maar aangezien ik niet op Schouwen-Duiveland woonde, kon dat toen geen realiteit worden. Frans dacht dat ik niet in Zeeland zou blijven na mijn studie. Dat roept natuurlijk de vraag op waar je dan wel woonde. Na mijn geboorteplaats Den Haag woonde ik in de tot woning verbouwde bunker op de Kwade Hoek die eigen dom was van Rijkswaterstaat. Toen natuurgebied De Beer moest wijken voor uitbreiding van het Rotterdamse havengebied werd de complete inventaris van het stu dentenonderkomen, bestaande uit oud meubilair van de Dienst der Domeinen, in 1965 van De Beer overgebracht naar De Kwade Hoek. Dat natuurgebied werd toen be heerd door Stichting De Beer en later, in 1974, door Na tuurmonumenten. De bunker was het onderkomen voor studenten die veldonderzoek verrichtten op de Kwade Hoek. Ik ontmoette daar duinopzichter Jan Vlietland en Jan Rooth, die onderzoek deed naar de relaties tussen meeuwen en sterns. In die tijd was ik vrijwel ieder weekend op Goeree. We hebben elkaar misschien gezien, maar nooit gesproken... Dat had gekund. In de roemruchte jaren zestig hing dat af van de cafés en strandtenten die je bezocht. De Hompelvoet bij hoog water tijdens een ringkamp, september 1970. Foto: Jan Visser. Bij Kleine Jan of in de Groene Lantaarn ontmoette ik Krijn Tanis in 1966. Het feit dat ik naar vogels keek leid de tot nader contact. Zo ringde ik de jonge torenvalkjes die opgroeiden in een nestkast die hij had geplaatst op de Kwade Hoek. We waren allebei bezorgd over de vele vuurtorenslachtoffers en ook op dat punt vonden we elkaar. Onze gedeelde interesse lag bij de grote sterns. Dan gaan we nu zeker praten over de Hompelvoet... Even geduld, zo ver zijn we nog niet... In 1961 roeiden Jan Vlietland en H.C. Walen, een preparateur uit Oud dorp, naar de Hompelvoet en stelden daar vast dat er sterns broedden. Nog onwetend van de ramp die zich aan het voltrekken was, waren dat toen de laatste broe dende sterns in de Delta. Ik herinner me dat die preparateur woonde aan de Oos- terweg. Ik liet hem ooit een Vlaamse gaai opzetten die ik op een schurx'eling had gevonden. Gaaien zag je niet rond Middelharnis. Klopt. In 1966 deed Jan Rooth nog onderzoek op de Kwade Hoek naar de zo belangrijke relatie tussen de kokmeeuw en de grote stern en hij ringde er de onder de pcb's lijdende soort ook.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 2016 | | pagina 7