Door Gerard Ouweneel
Dat kan te maken hebben met de door Rijkswaterstaat
geïnitieerde sloop van de waarnemingshut De Vis
arend, waardoor het zicht op het meest door steltlopers
gefrequenteerde slik wegviel. Ook kan het een gevolg
zijn van een toegenomen inundatie door een gemiddeld
wat hogere waterstand 's zomers op het Haringvliet, al
dan niet in combinatie met het uitzakken van de pla
ten. Bieden nieuw beschikbaar gekomen terreinen, als
gevolg van de ontpoldering van Tiengemeten en elders
langs het Hollandsch Diep-Haringvliet, de steltlopers
soms meer soelaas? Enfin, suggesties zijn welkom. En
dan, waar zijn de visarenden gebleven? Met soms meer
dan vijf exemplaren tegelijk genoot de Ventjagersplaat
tot na de eeuwwisseling landelijke faam als een geheide
plek om in de nazomer visarenden te zien. Die status is
de laatste jaren duchtig veranderd. Eind augustus 2015
schreef Dirk Van Straalen "Nu pas de eerste visarend
op de Ventjagersplaat". Hoewel het de visarend in heel
Europa voor de wind gaat, zodat we dat ook getalsmatig
op een klassieke pleisterplaats als de Ventjagersplaat
zouden moeten ervaren, lijkt het erop dat de visarenden
deze goeddeels de rug hebben toegekeerd. Pruimden ze
de inmiddels massaal aanwezige soorten grote meeuwen
niet? Ook voor dit fenomeen zijn ideeën welkom. Hoe
dan ook, ondanks de opeenvolgende milieuschokken
vormt de Ventjagersplaat de grootste ganzenslaapplaats
van het noordelijk Deltagebied, is op het Lebreteiland
een kolonie lepelaars gevestigd, doen het jaarrond
een of meer zeearenden de plaat aan, zijn er enorme
concentraties eenden en komen er tegen de duizend
knobbelzwanen ruien. Niet algemeen bekend is, dat er
driekwart eeuw geleden niet alleen gevorderde plannen
waren om het platencomplex in te polderen, maar dat
daaraan ook daadwerkelijk begonnen is.
Pas na de watersnoodramp lieten de autoriteiten dat
idee varen. Daar deden ze goed aan.
Weidevogels
Voor het Haringvliet van vóór 1970 kon het spuimond-
complex model staan. Met aan de Hoekschewaardse kant
de Korendijksche Slikken en aan de Puttense zijde de
Beninger Slikken vormde dit gebied een welhaast on
doordringbare uitgestrektheid, het domein van vogels,
riet- en biezensnijders alsmede jagers. Het overgrote
deel van de Rijn- en Maasafvoer, tot 5000 m3 water
per seconde, kon de Haringvlietmonding passeren,
zodat 'milieu-dynamiek' het kernbegrip was. Bij laag
water vielen ruime halfbrakke platen en oeverstroken
droog, die voedsel boden aan drommen steltlopers en
wintertalingen. Vanaf de Westdijk onder Goudswaard
uitkijkend over de Spuimond, overzien we nu nog steeds
een indrukwekkende uitgestrektheid, zij het wel van
een andere landschapsstructuur dan een halve eeuw
terug. Karakteristiek voor de rijkdom aan weidevogels
ter plekke was toen, dat de passant bijna standaard een
koepeltje alarmerende grutto's boven zich had. Zullen
de plannenmakers erin slagen 'het oude getijdenland-
schap in ere te herstellen', zoals zich dat destijds aan
de Spuimond manifesteerde? Geen denken aan.
Dit neemt natuurlijk niet weg, dat we in ons sas kun
nen zijn met de ter beschikking komende fondsen om
de nog aanwezige natuurwaarden van het Haringvliet te
versterken en/of uit te breiden. Degenen die zich bezig
houden met natuurbouw voegden de voorbije decennia
kennis toe, met als doel de Scheelhoekeilanden aantrek
kelijk te houden voor kustbroedvogels. Vooral voor
grote sterns experimenteert Natuurmonumenten met
zoutsuppleties op de Scheelhoekeilanden.
Op de voor 1970 uitgestrekte bij laagwater drooggevallen slikken kwamen enorme aantallen wintertalingen foerageren.
Foto: lluib van Dam