Door Ed Buijsman in deze inlagen broeden hoofdzakelijk Kokmeeuwen (La- rus ridibundus) en de Groote- en Kleine Star (Sterna)'. De breed gedragen opinie in het begin van de twintigste eeuw was dat de vogelarij een weinig schadelijke, of mis schien zelfs voor de vogels wel bevorderlijke, bezigheid was. Wigman was in zijn boek Vogelleven in Nederland uit 1917 positief over de vogelarij, want hij stelde: de vogels worden er door het deskundige vergaren toch niet slechter van' en zelfs 'dat de vogelstand er eerder door vóór dan achteruit gaat'. En ook Vijverberg sprak er lo vend over: 'Het vogelminnende publiek in Nederland kan dus gerust zijn, ondanks, of liever door de exploita tie der vogels, want zonder deze zouden zulke maatrege len tot behoud en zelfs uitbreiding nooit zijn genomen.' De vogelarij was in het algemeen een lucratieve handel. Het was pas in 1970 dat er op Schouwen een einde aan kwam. De positieve gevolgen van de vogelarij hebben pas veel later wetenschappelijke ondersteuning gekregen van Newton, die stelt dat bij een zorgvuldig beheer van de vogelarijkolonies de populatie (inderdaad) zelfs zal kun nen toenemen. De pachter, die immers een commercieel belang heeft, zal proberen optimale omstandigheden voor de vogels te creëren. Daardoor is het mogelijk dat druk- factoren die onder natuurlijke omstandigheden aanwezig zijn, worden verminderd of weggenomen. Denk hierbij aan predatoren of overstroming. De pachters onderhielden de hillen goed. Zo werden zij elk jaar ontdaan van opgescho ten planten die welig konden tieren door de mest van de vogels. Bovendien zorgden de pachters ervoor dat hillen tegen afslag werden beschermd. Dat het werkte bleek wel, omdat de vogels in het algemeen trouw terugkwamen on danks de verstoring die de uitbaters uit hoofde van hun beroep aanrichtten. Zelfs ondanks de, energetisch ongun stige, tweede leg waartoe sommige vogelparen werden ge dwongen. Blijkbaar wogen de negatieve aspecten, zoals verstoring en tweede leg, niet op tegen de positieve aspec ten waaronder geschikt gehouden biotoop, nabijheid van foerageergebieden en nauwelijks predatoren. In de jaren twintig van de twintigste eeuw was er op Schou wen sprake van mogelijk acht- tot tienduizend broedpa- ren van kustbroedvogels. Vandaar dat Wigman wel durf de te beweren: 'Het zeevogeleiland bij uitnemendheid is voor mij nog altoos Schouwen.' Texel, Hoek van Hol land en Rottumeroog waren volgens Wigman zeker ook de moeite waard, maar Schouwen spande de kroon. Hij meende zelfs dat Schouwen een 'ongemeen rijke ornitho logische verscheidenheid biedt en valt te beschouwen als een compendium van vogeloverdaad'. De inlagen waren op dat moment misschien wel de enige broedplaatsen van de grote stern in het Deltagebied, totdat de grote stern aan het eind van de jaren twintig ook De Beer bij Hoek van Holland in 'bezit' nam. Ja, dat waren mooie tijden. Een noodlottige periode Het is niet ver bezijden de waarheid om te stellen dat de grootschalige landschappelijke ontwikkelingen in het Deltagebied het de grote stern moeilijk hebben gemaakt. Het begon met de ondergang van De Beer aan het eind foto die is gemaakt door één van de pioniers van de vogelfoto grafie. Foto: Paul Louis Steenhuizen, collectie Ed Buijsman. van de jaren vijftig. De aanleg van Europoort maakte een einde aan het op dat moment belangrijkste broed gebied in het zuidwesten van Nederland. En alsof dat nog niet genoeg was, bleek in de jaren zestig sprake van een massale vergiftiging van grote sterns (en ook andere kustbroedvogels) door een aanvankelijk onbekende oorzaak. De ontrafeling van de oorzaak nam vele jaren in beslag. Het was aan het eind van de jaren zestig de toxicoloog Jan Koeman, die onomstotelijk vaststelde dat de oorzaak lag in de lozing van bestrijdingsmiddelen op het oppervlaktewater door de drin-fabrieken van Shell in Pernis. Daarbij speelden eerst vooral dieldrin en later telodrin een kwalijke rol. In een boek over de geschiedenis van de grote stern in Nederland kon deze voor de sterns zo desastreuze epi sode natuurlijk niet onbesproken blijven. f 4 Eilandje in de Flaauvversinlaag op Schouwen-Duiveland op een

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 2017 | | pagina 11