Uit de veldboekjes van Jacob I 26 In het voormalig archief van de Natuur- en Vogelwacht bevindt zich een lijst van zes getypte kantjes van het herbarium van Jacob Viergever. Een bescheiden herbarium van planten die wer den verzameld in de periode 1961 - 1981. Waar zij gebleven zijn is onbekend. Teun Rosmolen, oud-be heerder van de bibliotheek van de Natuur- en Vogelwacht, wist van het bestaan van het herbarium. Hij acht het waarschijnlijk dat Ja cob er jaren na de Ramp toch weer opnieuw aan was begonnen, maar ook hij heeft het nooit gezien. Frans Beekman vertelde mij later dat het naar Leiden is gegaan. Aanleiding voor de zoektocht naar het herbarium is de voorbereiding van de Flora Zeelandica en de wens daarin zoveel mogelijk oude vondsten van plantensoorten te vermelden. In 'de lijst van Jacob' staat een aantal interessante plantensoorten vermeld die op niet-vermoede groeiplaatsen op Schouwen-Duiveland verzameld zijn, zoals kleine pimpernel op de dijk langs het voormalige Dijkwater tussen haven De Staart en Stevensluis in 1967 en klein wintergroen in een valleitje in het Zeepe in 1970. Dat smaakt natuurlijk naar meer en maakt nieuwsgierig naar de veldboekjes waarin Jacob zijn waarnemingen opschreel. Gijs van den Ende vertelde mij dat hij voor het beschrijven van de schelpenverzameling van Jacob diens veldboekjes heeft gebruikt en ze daarna heeft afgegeven bij het archief van de gemeente Schouwen-Duiveland om te worden bewaard. Gijs zei er nog bij dat alleen waarnemingen van na 1953 aanwezig waren, omdat met de Ramp alles van Jacob in Serooskerke verloren zou zijn gegaan. Alleen zijn (antieke) verrekijker is bewaard gebleven. In het gemeentearchief blijken zich echter de uitgeschreven waarnemingen op folioformaat te bevinden van de periode 1949 - 1952 en van daarna tot en met 1967. De 'in het net' uitgeschreven waarnemingen bevonden zich dus tijdens de Ramp niet in Serooskerke! Van de periode 1968 - 1980 dus juist de tijd dat het herbarium werd aangelegd, ontbreekt elk spoor en van daarna, van 1980 tot zijn overlijden in 1983, zijn er slechts wat aantekeningen van waarnemingen uit de Schelphoek, dichtbij zijn woonplaats Serooskerke. Zwerftochten over het eiland in een veranderende tijd Tijdens het grootste deel van Jacobs leven was Schouwen-Duiveland nog een echt eiland en stonden Grevelingen en Oosterschelde in open verbinding met de Noordzee. Winterse waarnemingen van de talrijke zee-eenden, iutcn, dui kers, zaagbekken en ander waterwild werden dan ook vanaf de dijk gedaan 'op zee'. Zowel langs de zuidkust als aan de noordkant keek men in het open zeegat. Op het aangroeistrand van de Verklikker was de buitenvallei nog in open verbinding met strand en zee en nog maar deels begroeid. De eerste Sturmia's (tegenwoordig met de lelijke naam groenknolorchis) groeiden er en in de buitenduintjes was de vondst van een blauwe zeedistel vermeldenswaardig. Het was er toen nog rustig, want maar een enkeling liep over het onverharde paadje dat nu Duinhoeve(fiets)pad is om te kijken naar wat op het afgelegen strand tussen Watergat en Verklikkerpad aan zeebeesten was aangespoeld, dan wel om de kluten, strandplevieren en dwergsterns te tellen die op het strand broedden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 2017 | | pagina 26