PELAARS IN
Tegenwoordig is het heel gewoon zo af en toe lepelaars te zien in het Deltagebied,
soms zelfs in grote aantallen. Dat is wel eens anders geweest. In 1969 hing het be
staan van de lepelaarpopulatie in West-Europa aan een zijden draadje. In Nederland
broedden er toen nog circa 150 paar, elders nog slechts tientallen.
In de middeleeuwen waren er in ons land diverse grote
kolonies met vele honderden broedparen, vooral in de
uitgestrekte moerassen van Holland en Utrecht. We
weten dat vooral uit spaarzaam bewaard gebleven ver
slagen van geoogste eieren en jongen. Door dergelijke
vervolging en het droogleggen van moerassen slonk de
populatie tot zo'n 1000 paar rond 1900. Vervuiling met
pesticiden deden de soort in de jaren 50 vervolgens
bijna de das om. Tal van beschermingsmaatregelen heb
ben ertoe geleid dat de populatie weer flink is gegroeid
en inmiddels zijn er zo'n 3000 paren in Nederland,
waarvan ruim 800 in het Deltagebied.
De oudst bekende vermelding van een kolonie in het
Deltagebied zou in 1534 zijn geweest en die betrof een
reigerkolonie bij Sint-Kruis in West-Zeeuws-Vlaanderen.
Na wat losse broedpogingen duurt het vervolgens tot
1989 voordat er een definitieve vestiging komt in het
Quackjeswater op Voorne. Vanaf 1995 ontstaan er her
en der nieuwe vestigingen, sommige tijdelijk, andere
voor een langere periode. De laatste 10 jaar schommelt
het aantal tussen de 8 en 12 kolonies. In 2017 waren er
onder andere op de Ventjagersplaten (71 paar), Inlaag
Ouwerkerk (13 paar) en Pikgat bij Zierikzee (8 paar).
Als we de aantallen broedparen in vier regio's van
Nederland over de tijd uitzetten dan zien we vanaf
eind jaren 80 allereerst een sterke toename in het Wad
dengebied, terwijl de lepelaars op het vaste land sterk
afnemen (verdwijnen van de kolonies in Naardermeer en
Zwanenwater). In de loop van de jaren 90 verschijnen
er vervolgens kolonies in de Delta en Zeeland, die een
sterke groei doormaken.
Figuur 1. Veranderingen tussen 1960 en 2015 van de broedpo-
pulatie van lepelaars in de Waddenzee, Zeeland, andere delta
kolonies en de rest van Nederland (overig).
30
Door Mark Hoekstein
Ondertussen lijkt de groei in het Waddengebied tot
staan gekomen. Er zijn aanwijzingen dat ook voor het
Deltagebied het eind van de groei in zicht is. Daarvoor
zijn verschillende oorzaken te bedenken. Zo zou het
kunnen zijn dat er steeds meer onderlinge concurrentie
ontstaat om voedsel en nestplaatsen. In het Deltagebied
zien we ook dat de opkomst van de vos een rol speelt.
Zo is vanwege de aanwezigheid van vossen eerder al de
prille kolonie in Saeftinghe verlaten en later ook die in
het Veerse Meer.
De Werkgroep Lepelaar doet onderzoek naar de popu
latie-ontwikkeling van de lepelaars en de toestand van
hun leefgebieden wereldwijd, met het uiteindelijke doel
hun leefgebieden beter te kunnen beschermen en de
stand te bevorderen. Een belangrijk deel van het on
derzoek bestaat uit het ringen van jonge lepelaars in
de kolonies en het aflezen van kleurringen in en buiten
de kolonies. Dit werk gebeurt vooral door vrijwilligers.
Daarnaast wordt sinds twee jaar onderzoek gedaan naar
het dieet van de lepelaars in de Waddenzee en wordt
met zenders minutieus in beeld gebracht hoe en waar ze
foerageren.
Jonge lepelaars worden in de Nederlandse broedko-
lonies al meer dan 30 jaar van kleurringen voorzien.
Sinds 2007 is de Werkgroep Lepelaar overgegaan op het
systeem met vier gekleurde ringen, een metalen ring
en een ring-met-vlag. De kleurringen zitten altijd op de
tibia (het deel bovenaan de poot) en de metalen ring
maakt altijd onderdeel uit van de combinatie. Oudere
lepelaars hebben soms nog ringen met een cijfer/letter
combinatie, maar inmiddels is de West-Europese popu
latie zo gegroeid dat er ook in België, Frankrijk, Spanje,
Portugal, Duitsland en Denemarken wordt gemerkt met
kleurringen.
De gegevens van het ringonderzoek hebben al een aantal
interessante zaken opgeleverd. Zo blijkt dat de over
leving afhankelijk is van de dichtheid waarin de lepe
laars voorkomen. De overleving wordt duidelijk minder
naarmate de aantallen lepelaars toenemen. De jaarlijkse
overleving van adulte lepelaars liep terug van 90% naar
78% in de periode 1990-2000, een periode waarin de
populatie groeide van 800 naar 3600 individuen. Het
broedsucces werd plaatselijk ook lager naarmate de ko
lonie groter was. We denken dat de voedselbeschikbaar-
heid hierbij de beperkende factor is.
Er is een verschil in overleving tussen adulten en ju-
venielen. De hoogste sterfte onder juvenielen vindt na
het broedseizoen plaats, op hun eerste tocht naar het
zuiden. Adulten kennen de hoogste verliezen juist op de
terugweg van Afrika naar Nederland.
Een andere opmerkelijke bevinding is dat lepelaars
verder vliegen dan goed voor ze is. De overleving van
lepelaars die naar Mauretanië en Senegal vliegen blijkt
namelijk lager dan die van de vogels die in Spanje, Por
tugal en Frankrijk overwinteren. Waarschijnlijk was dat
vroeger anders, maar zijn de omstandigheden in Afrika
(en Europa) in de loop der tijden veranderd. We zien nu
ook dat een steeds groter aandeel van de lepelaars in
Zuid-Europa overwintert. Van de Nederlandse lepelaars
overwintert 12% in Frankrijk, 36% in Spanje en Portugal
en 52 vliegt helemaal naar Mauretanië en Senegal.
De Delta-lepelaars overwinteren ruwweg in dezelfde
gebieden als lepelaars uit andere delen van Nederland.
Dit betekent dat de sterke populatiegroei van lepelaars
in Zuidwest-Nederland een gevolg moet zijn van relatief
goede lokale ecologische omstandigheden rondom de
broedkolonies.
Soms zijn de ringen zelfs in de vlucht te zien. Foto: Mark Hoekstein
Waarneming Koudekerkse Inlaag. Foto: Huib van Dam
Waddenzee
Zeeland
Andere delta kolonie*
Overig
1960 1970 1980 1990 2000 2010