Ergens heen, waar je nooit geweest bent Het zit niet erg mee vandaag, er staat een stevige bries uit het Westen, zoodat we voor alle zekerheid maar vast in de haven van Zijpe een rif in het zeil trekken, en tot overmaat van ramp is het volop over de eb. We varen uit met bestemming Goeree, het land, dat er op de kaart zoo verlokkelijk uitziet, met weggetjes, die domweg schijnen dood te loopen ergens midden in de duinen; het is daar terra incognita voor ons en wat zou dus meer voor de hand liggen dan dat we de kleine getijhaven van Ouddorp eens aanloopen om vandaar te voet en per fiets den kop van het zuidelijkste Zuid-Hollandsche eiland te gaan verkennen? Maar dat plan is voorlopig eenvoudiger gemaakt dan uitgevoerd. Om te beginnen moet alles zeevast gesjord worden, want het kan er op die Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche stroomen hard van langs gaan. Op het zuidkantje van de Paardenplaat ligt een heel stel donkere torpedo's, de meeste groot en log, maar sommige opvallend klein en slank. Natuurlijk robben; en de kijker bevestigt het. We hebben allen tijd omdat we toch moeten wachten tot het water weer genoeg gestegen is om het haventje van Ouddorp binnen te vallen en daarom draaien we de Vlieger in. Daar moeten we wel weer rakken, maar we kunnen net zoo dikwijls recht op de zeehonden-vergadering afstevenen als we zelf verkiezen. En aldus geschiedt. In volle vaart komen we aanstuiven; lichte beroering onder de robben, de actiefste kijken nieuwsgierig naar het schip. Nu niet te veel wagen en op ongeveer tachtig meter door den wind; we zien dan al duidelijk, hoe de oudere dieren donker van kleur zijn, terwijl de jongen mooie lichte huiden hebben, aan de buikzijde effen en op den rug met vele donkere vlekken. Na een kort rakje gaan we weer over en nog eens pal op de zeehonden af; het lijkt wel of ze aan ons gezelschap wennen, want nu kunnen we tot vijftig meter komen voor de eerste zich met een paar onbeholpen schokbewegingen in het water werkt. Wat een koddig gezicht eigenlijk, zo'n beest, dat oorspronkelijk wel een landbewoner zal geweest zijn, maar dat zich nu zóó aan het leven in het water heeft aangepast, dat het zich op den vasten wal maar met moeite weet te bewegen. Onderwijl ik dat zoo bedenk, zitten we al vlak bij ze, maar dat wordt nu toch te kras en ineens schokschoudert de heele troep over het warme zand naar beneden om met veel geplons en schuimend gespartel onder de oppervlakte te verdwijnen. Die duiken natuurlijk royaal onder de schuit door. Maar we moeten hoognodig over, anders zitten we op het zand. Maar nu over die duinen voor Zeezicht. We schrikken even bij het hooren, dat er een waterleidingbedrijf vlak in de buurt is. Maar die waterleiding blijkt ook al op z'n Goereesch te werken, dat wil zeggen ze mergelt het duin niet tot den laatsten droppel uit, doch spaart veel. En zoo komt het dan, dat we al spoedig genieten van de overdadige vegetatie in een kleine natte pan. Alles watje in zoo'n dalletje maar wenschen kunt, is er te vinden, goudgeel penningkruid, stralend witte parnassia, wintergroen met zijn wasachtige stengels, oogentroost, brunel met helderpaarse lipbloemen buiten donkere knoppenzuiltjes, walstroo, zachtgeurende watermunt, die de lucht doortrokken heeft van zijn aroma, en tenslotte heerlijke wilde orchideeën. Moeras-wespenorchissen, groote bloemen, wit met diep paarsbruin en geel, aan lange, losse trossen. Dit alles staat er nog bij gedoogen van de waterleiding. Maar wanneer het noodig zal worden, meer vocht aan de duinen te onttrekken, gaat het grootste deel van die vochtminnende bloemen er onherroepelijk aan. Laten we er maar het allerbeste van hopen! Fragmenten uit Zee, strand en duin, Kees Hana, N.V. Het Nederlandsche Boekhuis Tilburg 1938. In de oorspronkelijke spelling overgenomen. 46 Ouddorper garnalenvissers duwen zich met vaarbomen de haven binnen, 1934. Foto: Samenstellers van het boek Vissers Verhalen 47

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 2019 | | pagina 24