Aalscholver
Zelf stam ik uit een tijd dat aalscholvers zeldzaam waren, ook buiten de broedtijd. Om er
eentje te zien moest ik naar de Westerschelde en daar bij het Hellegat maakte je kans om
heel in de verte op een stellage voor de scheepvaart het silhouet van een aalscholver te
ontwaren. Nu zie je ze zelfs in kleine slootjes langs de weg, op lichtmasten of zittend op de
torentrans tussen de kauwtjes midden in het dorp bij mij voor de deur. Hoewel, sinds er een
broedkolonie kwam bij de schaatsbaan aan de rand van Burgh gaan ze liever daarheen en is
de toren uit de gratie. Vroeger had je maar twee kolonies in Nederland, eentje in het
Naardermeer en eentje in de Weerribben, dat was alles. Nu gaat het om vele tientallen
kolonies verspreid door heel Nederland.
Wat zijn het in broedkleed toch prachtige vogels. Met dat glazige oog en het geschubde
karakter van het verenkleed lijkt het wel een soort uit de prehistorie.
Altijd een hele drukte bij zo'n kolonie met aan- en afvliegen, baltsen, poetsen, gesjouw met
nestmateriaal en jongen voeren. De jongen bedelen verwoed. Piepend en steunend zieken en
zaniken ze bij de ouders tot die er een brok van in de keel krijgen: wat zijn het toch een
schatjes die kuikens van ons Nou dat brok in de keel verdwijnt mooi in de maag van het
kroost.
In het verleden was er ook veel gezanik van vissers voor wie de concurrentie door
aalscholvers een doorn in het oog was. Met berekeningen van de visconsumptie door zoveel
vogels kwamen ze tot een fors verlies aan inkomsten. Zo eenvoudig valt dat echter niet uit
te rekenen. Zo bleek uit onderzoek dat de vis in meren waarin aalscholvers jagen sneller
groeit dan in meren zonder aalscholvers. Maar je snapt die vissers wel, wantje zag geregeld
een aalscholver met een kronkelende paling in zijn snavel. Voor zo'n vogel niet altijd even
makkelijk om het tegenspartelende beest naar binnen te krijgen en binnen te houden. Soms
was de aal gewoon een maatje te groot en trok het gedoe de aandacht van andere
geïnteresseerden, zoals een grote mantelmeeuw. Alle protest van de aalscholver ten spijt
bleek de meeuw uiteindelijk de grootste bek te hebben.
Nu eten aalscholvers meer dan paling. Onderzoek beginjaren negentig in de Grevelingen
toonde aan dat de aalscholvers daar ook veel zagers, een soort zeeduizendpoten, aten. Het is
voor hen dan ook geen enkel probleem dat paling tegenwoordig zeldzaam is. In grote
groepen jagen ze op scholen kleine visjes die ze opdrijven naar ondiep water. Dat sociaal
vissen is een heel spektakel met veel gespartel en gevlieg van achter uit de groep naar de
voorkant waarheen de school vis zich verplaatst. De opgewonden stemming wordt verhoogd
door het gekrijs van meeuwen en sterns die aan alle kanten omlaag duiken om de naar de
oppervlakte wegvluchtende visjes te vangen. In het zoete water van het Krammer-Volkerak
of het Haringvliet zijn grote zilverreigers er ook als de kippen bij. Je snapt soms niet waar
die zo vlug vandaan komen. Na afloop van de vispartij zoeken de aalscholvers een plekje in
de omgeving om hun vleugels te drogen en dan blijken het er vaak veel meer te zijn dan je
in eerste instantie dacht. Het gaat vaak om honderden vogels, maar tijdens het vissen zit
doorgaans meer dan negentig procent onder water.
Aalscholver in broedkleed. Foto: Henk Harmsen