Strijd tegen het water
Vorigjaar kwam de Westenschouwse Inlaag in de
schijnwerpers vanwege het succesvoile broedgeval
van een steltkluut in het oostelijk deel ervan.
In dit artikel wat meer informatie over de inlaag
zelf, waarbij de focus vooral op het westelijk deel
wordt gericht. Tekst en foto's Kees de Kraker
Zilt gedeelte in de westelijke inlaag. Bij afwezigheid van begrazing komt zeeaster veel meer in bloei.
Westenschouwse
ilaag
De Westenschouwse Inlaag ligt op het spanningsveld tussen duinpolder en Oosterschelde. Langgeleden was de
huidige inlaag een regulier onderdeel van het landschap achter de duinen in de polder Burgh en Westland met
zijn door hagen omzoomde kronkelweggetjes, korenvelden, weitjes en elzenmeten. Totdat het oprukkende water
de aanleg van een nieuwe inlaagdijk lijnrecht door dat kleinschalige landschap noodzakelijk maakte.
Een inlaagdijk was de tweede verdedigingsgordel die bij dijkdoorbraken of dijkvallen het overstromingsrisico
moest beperken. Momenteel liggen er voorstellen om in verband met de zeespiegelrijzing een vergelijkbaar
systeem aan te leggen, zodat de tussen de dijken liggende strook land op natuurlijke wijze door de zee middels
opslibbing wordt opgehoogd. De op enige afstand van de bestaande zeewering gelegde nieuwe dijk wordt dan
geen inlaagdijk maar wisseldijk genoemd. Verschil met vroeger is dat men nu de gaten in de buitendijk zelf wil
maken en dat die in het verleden door natuurrampen ontstonden. Helaas was het vroeger zo dat wanneer de
gaten in de buitendijk niet gedicht werden, het tussenliggende land niet opslibde maar veelal in zee verdween.
Dus of het wel zo'n goed plan is? En waar moet al dat sediment om de wisselpolder op te hogen vandaan komen?
Alleen langs de Westerschelde en het Haringvliet zijn er misschien een paar geschikte locaties. Los van de
weerstand bij boeren lijken de toepassingsmogelijkheden als veiligheidsmaatregel bij zeespiegelrijzing dan ook
beperkt.
De eerste eeuwen na de bedijking strekte de polder Burgh en Westland zich aanzienlijk verder zuidwaarts uit
met aan de westkant de beschermende duinen. Met de uitholling van de zuidkust van Schouwen door de zich
noordwaarts verplaatsende geul De Hammen verdween kort na 1500 ook een deel van de polder Burgh en
Westland, met daarin het dorpje Clauskinderen, in de Oosterschelde.
Het waterschap dat met zijn geschot, heemraden, dijkgraven, dijkbazen, ingelanden, gezworenen, breed ge-
erfden, dijkmagazijnen, directie- en herenketen de polders voor een drijvende status moest behoeden, stond
op Schouwen voor een bijna onmogelijke taak. Woeste stormen, dijkdoorbraken en onophoudelijke dijkvallen
teisterden eeuwenlang het eiland. Ramp na ramp, bijna ongelooflijk dat Schouwen niet is prijs gegeven want de
inspanning en de kosten om de polder droog te houden waren bijzonder hoog. De Schouwse regenten werden
de bedelaars van Zeeland die keer op keer bij de graaf, hertog of keizer en later de Staten om financiële bijstand
moesten smeken. In Middelburg zagen de bestuurders ze alweer komen... Schouwen als buffer voor de rest van
Zeeland: ging Schouwen verloren dan zou de rest van Zeeland spoedig volgen, was een veel gebruikt argument
om de gewenste middelen te krijgen.
Aan het begin van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) ging men over tot herdijking van het verdronken land tussen
Burghsluis en de zuidelijke punt van de duinen. In die tijd werd veel verloren gegaan land, dat zich ondertussen tot
een wat hoger opgeslibd schor had ontwikkeld, opnieuw bedijkt. Welgestelde en bekende lieden als de Oranjes,
Jacob Cats en Johan van Oldenbarnevelt staken hun geld in nieuwe inpolderingen, wat hun doorgaans geen
windeieren legde. Maar ja, zoals dat ook toen al gold voor risicovolle beleggingen: resultaten uit het verleden
zijn geen garantie voor de toekomst. Het herdijkte Clauskinderen had een kommervol bestaan en moest 75 jaar
later alweer prijsgegeven worden aan de zee.
Zoals Goeree zijn Punt heeft is de Punt ook op Schouwen een begrip. In beide gevallen gaat het om het zuidelijkste
puntje van de duinen dat in een zeearm eindigt, respectievelijk de Grevelingen en de Oosterschelde.
Van een in zee uitstekende punt is op Schouwen al heel lang geen sprake meer. De smalle duinreep die met aan
grenzend polderland op oude kaarten als een snijtand in de mond van de Oosterschelde in de Hammen leekte
bijten, heeft met het verloren gaan van de herdijkte polder en wat er nog van de duintjes over was, zijn puntig
heid verloren. Maar recent hebben ze er met de aanleg van de Oosterscheldekering toch weer een puntje aan
gezogen. Het bestuderen van oude kaarten is een leuke bezigheid, maar je loopt er altijd tegenaan dat de eenmaal
vervaardigde koperplaten voor de afbeeldingen vele tientallen tot meer dan honderd jaar gebruikt werden,
terwijl ze hopeloos verouderd waren. Wat de Kop van Schouwen betreft kunnen we hier gelukkig terugvallen op
de studie van Frans Beekman, waaruit het bijgevoegde kaartje afkomstig is.