Het Hollandsch Diep in de winter In de linkerhoek staat bloeiende hondsroos. Thijsse moet dit landschap zelf gezien hebben, want hij schrijft: "Op Goede reede en op Schouwen kun je onder bloeiende rozen liggen uit te kijken over de zee". Met dit laatste is hier de monding van de Oosterschelde bedoeld. Wanneer vlierstruiken ouder worden, takelen ze langzaam af en worden een soort ske letten. Gelet op de schaduw van de struiken en de noord west-zuidoostligging van de Zuidduinen, denk ik overigens eerder aan de middag- dan aan de morgenzon. Ook in het landschap achter de zeereep is het nodige te herkennen. Op de voorgrond weilandjes met elzenhagen in de Burgh- en Westlandpolder. Er zijn drie gebouwen geschil derd met witte gevels en rode daken. Het middelste is boerderij Duinoord van familie Boot aan de Steenweg, nu uitgegroeid tot een grote camping. Links staat mogelijk het zomerhuis De Zeedraak van prof. Hudig, gebouwd in 1922 en afgebroken in 1943. Het huisje rechts ligt waarschijnlijk aan de Kampweg. Dit Kamphuys werd in 1937 verbouwd en overleefde de oorlog wel. Aan de horizon zien we de binnenduinrand waar nu de Boswachterij Wester- schouwen begint (hier wel met een r!). De plaat 'Duindoorns en vlieren' bij Westenschouwen toont een landschap dat Jac.P. Thijsse 'een merkwaardig complex van natuur en cultuur' placht te noemen. Die combinatie vond hij terecht typisch voor het 'Hollandsch landschaps- schoon'. Van de aquarellen die de Thijsse- annex Verkadealbums 'Waar wij wonen' en 'Onze groote rivieren' mede zo dierbaar maken, spreekt Jan Voerman Juniors 'Hollandsch Diep in den winter' mij het meest aan. Destijds al woelde deze plaat van het ruimtelijke rivierlandschap mijn jeugdig gemoed zodanig dat ik straat vriendjes overhaalde tijdens een herfstvakantie vanuit Rotterdam naar de Moerdijk te fietsen om daar het Hollandsch Diep met de door Voerman geschilderde watervogels te zien. De pelgrimage vond eind jaren veer tig plaats, nog voor ik begon met het bijhouden van vogeldagboeken. Ik herinner mij dat wij wulpen zagen. De geest was uit de fles. Pas in 1956 zou ik echt de oever van het Hollandsch Diep bereiken. Toen ging ik, eerst illegaal en later met permissie, de Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen in en kon ik de uitgestrekte en kilometerslange buitendijkse gronden van de Hoogezandsche Gorzen gaan exploreren. Ik ervaar het als een voorrecht daar vaak en veel te hebben rondgedoold in de entourage zoals Voerman deze schilderde! Dus zonder Haringvlietbrug en Industrie gebied Moerdijk en, later, zonder hoogspanningsleiding en windturbines. En mét het nog tot 1970 lopende tij. Veel wijst erop dat Voerman ruwweg een kwarteeuw eerder ook vanaf de Hoogezandsche Gorzen het Hollandsch Diep aquarelleerde. De kunstenaar gaf zijn werkstuk een namiddagbelichting. De lichtinval en de blinker op het water links duiden op een laagstaand winterzonnetje, op weg naar de westelijke kim. Via de afgebeelde vogelsoorten en ijsafzettingen op het slijk benadrukt Voerman de winterse omstandigheden. Het is opkomend tij. Het licht op links duidt er ook op dat Voerman langs de noordoever stond en niet aan de Brabantse wal. De lage bosschage op rechts is een aanwijzing dat Voerman zijn Hollandsch Diep-impressie naar het westen schilderde. De bosschage moet de Hoogezandsche Eendenkooi zijn met de door kooiker Van Spanje laag gehouden bomen, opdat de begeerde eenden gerieflijk op zijn kooiplas konden invallen. Ver weg op links zijn de contouren van bebouwing inclusief een kerktorentje te zien. Deze duiden op het op de zuidoever gelegen Willemstad. De situering van de eendenkooi geeft aan dat Voerman positie had gekozen aan het einde van de Korte Boomweg. Er lag daar een haventje voor de afvoer van landbouwproducten. Over de bekading van de havenmonding kon men zonder malheur van nattigheid en slik en vrij van de dichte tientallen meters brede en dichte oevervegetatie van riet en biezen droogvoets aan de waterlijn komen, hetgeen voor een met schildersmaterialen beladen kunstenaar wel zo aantrekkelijk is. Wij kunnen aannemen dat Voerman en zijn collega's al lang voor het ver schijningsjaar 1938 van 'Onze groote rivieren' door het land trokken om te schilderen en te tekenen, dus reeds rond 1935. De kunstenaar stoffeert zijn aquarel met grauwe ganzen, een middelste zaagbek en nonnetjes. Een eeuw geleden stonden in ons land grauwe ganzen te boek als trekvogels, zodat deze in de wintermaanden weinig te zien waren. Middelste zaagbek wél, toen en nu. Vermakelijk is dat het exemplaar op Voermans aquarel aan de achterzijde van de plaat de naam grote zaagbek opgeprikt krijgt. Thijsse had zijn Het Vogelboekje al een kwarteeuw eerder gepubliceerd, dus de grote Jac.P. zal echt wel het verschil tussen een grote en middelste zaagbek hebben gekend. Ergens in de redactionele pijplijn moet het dus met die zaagbeknamen zijn misgegaan. En die nonnetjes..? Ach, die zag ik zelden op de Hoogezandsche Gorzen. En al helemaal niet rustend op het slik. Maar dat doet niet af aan die schitterende Voerman-aquarel 'Hollandsch Diep in den winter'. De afbeelding hangt hier aan de muur. Dagelijks kijk ik er een paar maal naar en gaat er een virtuele buiging naar Jan Voerman Jr. Raadpleeg voor meer informatie de website van Ed Buijsman: 'Een voorrecht om in te leven'. https://overlandschap.inzichten.nl/index.html

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 2021 | | pagina 11