11
Mr J. van Aartsen
vervolgt deze alinea met de uitspraak dat
de huizen (en ook wel andere gebouwen)
het wellicht wel zullen redden, maar wat
gebeurt er met de kerken „als God de
huur wordt opgezegd"? Onder de
indringende titel „Land zonder kerken?
wanneer God de huur wordt opgezegd",
schreef Kramer een uitvoerig artikel in
genoemd maandblad met betrekking tot
kerken die hun traditionele functie niet
meer of maar gedeeltelijk kunnen
vervullen.
De vraag rijst dan onmiddellijk wat is er
aan de hand met onze, met name cultuur
historisch waardevolle kerkgebouwen.
Laten we allereerst stellen, dat de kerk de
kerkelijke gemeente niet althans niet
optimaal kan functioneren zonder in
enigerlei vorm een gebouw ter
beschikking te hebben voor de eredienst,
voor de wezenlijke taak van de kerk. Dat
kunnen eenvoudige kerkruimten zijn, dat
kunnen meer kostbaar uitgevoerde
kerkgebouwen zijn, ze kunnen wat
vormgeving en inrichting aangaat naar
sommiger oordeel lelijk zijn en ze kunnen
architectonisch in alle opzichten wat
uiterlijk en innerlijk betreft bijzonder fraai
zijn.
Deze laatste verdienen uiteraard uit
estetische overwegingen, en toch ook wel
uit religieuse overwegingen, verre de
voorkeur boven de eerstgenoemde.
Bijzonder bevoorrecht zijn die kerken, die
kunnen beschikken over een kerkgebouw
met cultuur-historische waarde, een
gebouw, dat als een monument kan
worden aangemerkt en als zodanig in stad
of dorp functioneert, dat min of meer het
silhouet van de gemeente bepaalt en
beheerst.
Ik zei wel bevoorrecht, maar ik ben er niet
zo zeker van, of diegenen die zich in het
bijzonder met de financiële kant van het
kerkelijk bedrijf occuperen, die uitspraak
zo direct zouden willen onderschrijven.
En hier zijn we meteen midden in de
moeilijkheden terecht gekomen, waarmee
menige kerkelijke gemeente wordt
geconfronteerd namelijk de financiële
kant van de zaak. Vele kerken hebben de
grootste moeite om gelden bijeen te
krijgen voor wat ik de eigenlijke taak van
de kerk zou willen noemen, kortweg
gezegd de pastorale zorg voor de
gemeente. De oorzaken daarvan zijn
duidelijk: inflatie, stijging van salarissen,
van kosten in het algemeen gaan de
kerken geenszins voorbij terwijl de
inkomsten mede tengevolge van
teruggang van het aantal meelevende
lidmaten van de kerk daarmee geen gelijke
tred houden, zulks ondanks de toch nog
altijd grote offerbereidheid bij de wel
meelevende kerkleden.
Indien daarbij komt het beheren, het in
stand houden en eventueel het herstellen
van een monumentaal en historisch
waardevol gebouw, dan gaat dit alles de
financiële krachten van kerkelijke, soms
kleine gemeenten verre te boven. Er rijst
trouwens de vraag, of men in alle
redelijkheid die zorg ook wel mag laten
drukken alleen op de somtijds weinig in
getal zijnde leden van die kerkelijke
gemeente die honderden jaren geleden
vrijwel samenviel met de gemeenschap,
maar zij zijn ook gebouwd als
monumenten soms als een status
symbool: bovendien waren zij veelal het
middelpunt van stad of dorp,
herkenningstekens in het landschap.
„Verliest de stad, verliest het dorp niet
iets essentieels, wanneer de kerk
verdwijnt?" las ik in een publicatie van de
Noord-Hollandse kerken.
Het geregelde onderhoud van zulke
monumenten, dat helaas door gebrek aan
financiële middelen vaak achter moet
blijven, en de mede dientengevolge
noodzakelijke restauratie vergt veel geld,
zeer veel geld. Men mag daarom niet
verwachten, dat de kerk de zorg daarvoor
en de daarmee gepaard gaande financiële
lasten zou laten prevaleren boven hetgeen
zij nodig heeft voor haar primaire taak, de
pastorale zorg. Het bewaren en
onderhouden van monumenten is niet
haar eerste zorg.
Algemeen
Daarom zijn in enkele provincies,
Groningen, Friesland, Gelderland, Noord
en Zuid-Holland stichtingen opgericht, die
de belangstelling voor en de
instandhouding van zulke historische
kerken willen bevorderen. In navolging
van die provincies is thans ook in Zeeland
zulk een stichting opgericht, welke
vandaag door middel van deze
bijeenkomst in de overigens met eigen
middelen fraai gerestaureerde kerk in
Kloetinge naar buiten treedt. Een
stichting, die een algemeen karakter
draagt en niet een bepaalde kerkelijke
signatuur heeft. Zij kan zich dan ook tot
een veel bredere groep van
belangstellenden wenden dan een
bepaalde kerkelijke gemeente; zij kan een
beroep doen op de gemeenschap.
Rijk, provincie en (burgerlijke) gemeente
dragen veelal met niet onbelangrijke
geldsbedragen in de
restauratiewerkzaamheden van de
meergenoemde kerkgebouwen bij, maar
zonder de financiële steun van brde
groepen van de bevolking, met name ook
van de bewoners van stad of dorp, waar
zo'n kerk als monument een karakter- en
beeldbepalend element vormt, kan het
herstel en eventueel zelfs het behoud
daarvan niet worden gewaarborgd.
Eventueel kan en wil de stichting zo'n
historisch kerkgebouw wel in eigendom
overnemen en zich met herstel en
restauratie, met inschakeling van een
plaatselijke commissie belasten. Het
uitgangspunt daarbij blijft het zo mogelijk
bruikbaar houden of weer bruikbaar
maken van het gebouw als kerk. Maar ook
kan gezocht worden naar een, zoals het in
onze statuten heet, passend gebruik van
het gebouw; „zoveel mogelijk in
overeenstemming met zijn aard."
Tenslotte wil ik er nog eens op wijzen dat
de stichting haar werkzaamheden niet zal
kunnen beginnen noch voortzetten
zonder financiële steun (buiten de
belangrijke subsidies van de
onderscheiden overheden). De stichting
doet daarom een beroep op u en op de
gehele Zeeuwse bevolking alsook op
buiten Zeeland woonachtige
belangstellenden om de stichting door
middel van een bijdrage in staat te stellen
om haar taak zo goed mogelijk te
vervullen. Daartoe is de gelegenheid
geopend door als donateur toe te treden
tot de stichting.
Ik vermeldde reeds de instelling van
plaatselijke commissies; deze zijn
belangrijk voor een zo nauw mogelijk
contact tussen stichting en plaatselijke
autoriteiten en voor een juiste kennis van
zaken ter plaatse alsook om een beroep op
de inwoners van de betrokken stad of
dorp te doen teneinde geldelijke bijdragen
te verkrijgen.
Ik moge eindigen met een citaat uit het in
het begin van mijn toespraak vermelde
artikel van Walter Kramer: „De
gemeenschap, de staat en de gemeente
zullen er niet aan ontkomen een
conserveringsplan te maken, een
onderhouds- en bewakingsplan, om
kerken die, mooi en kunstzinnig zijn
ingericht, dan op z'n minst te redden als
bezienswaardigheid, geestelijk en artistiek
getuigenis."